ECLI:NL:RBDHA:2025:9227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
09/842304-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen met partiële vrijspraak voor gewoontewitwassen en vrijspraak voor computervredebreuk, oplichting en diefstal

Op 23 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder medeplegen van witwassen, computervredebreuk, oplichting en diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 oktober 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen, waarbij hij goederen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad die afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte echter vrijgesproken van de andere ten laste gelegde feiten, waaronder computervredebreuk, oplichting en diefstal, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure in aanmerking genomen en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte voor de feiten waarop deze vorderingen betrekking hebben, is vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842304-18
Datum uitspraak: 23 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .
Inhoudsopgave
1. Het onderzoek ter terechtzitting 3
2. De tenlastelegging 3
3. De bewijsbeslissing 3
3.1. Inleiding: onderzoek Leymus, zaaksdossiers 3
3.2. Het standpunt van de officier van justitie 4
3.3. Het standpunt van de verdediging 4
3.4. Vrijspraak ten aanzien van feiten 1, 2, 3, 5 en 6 4
3.5. Gebruikte bewijsmiddelen 4
3.6. Bewijsoverwegingen feit 4 (witwassen) 5
3.6.1. Juridisch kader 5
3.6.2. Afkomstig uit misdrijf 5
3.6.2.1. Feiten5
3.6.2.2.Tussenconclusie – uit misdrijf verkregen 6
3.6.3. Wetenschap 6
3.6.4. Conclusie 7
3.6.5 Partiële vrijspraak witwassen zaaksdossiers 4 en 5 8
3.7. De bewezenverklaring 8
4. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde 8
5. De strafbaarheid van de verdachte 8
6. De strafoplegging 8
6.1. De vordering van de officier van justitie 8
6.2. Het standpunt van de verdediging 8
6.3. Het oordeel van de rechtbank 9
7. De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel 10
7.1 Het standpunt van de officier van justitie 11
7.2 Het standpunt van de verdediging 11
7.3 Het oordeel van de rechtbank 11
8. De toepasselijke wetsartikelen 12
9. De beslissing 13
Zaaksdossier 1 / ZD 119
Zaaksdossier 5 / ZD 522

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 11 februari 2019 (pro forma), 9 april 2024 (regie), 17 april 2025 en 18 april 2025 (inhoudelijke behandeling). Op 16 mei 2025 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.R. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J. van Weers naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 oktober 2018 schuldig heeft gemaakt aan:
medeplegen van het gebruik maken van identificerende persoonsgegevens van een ander;
medeplegen van computervredebreuk;
medeplegen van oplichting;
medeplegen van (gewoonte)witwassen;
medeplegen van oplichting;
medeplegen van diefstal met valse sleutel van geldbedragen.
De volledige tekst van de – op de terechtzittingen van 9 april 2024 en 18 april 2025 gewijzigde – tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding: onderzoek Leymus, zaaksdossiers
Vanaf 6 januari 2018 zijn er meerdere aangiftes van identiteitsfraude en fraude met betaalproducten binnengekomen bij de politie. Naar aanleiding hiervan werd op 1 mei 2018 het onderzoek Leymus gestart. Dit betreft een onderzoek naar oplichtingspraktijken. In het procesdossier van onderzoek Leymus bevinden zich aangiftes van een groot aantal slachtoffers. Uit het onderzoek komt volgens de politie een beeld naar voren waarbij telkens door middel van listige kunstgrepen toegang is verkregen tot de bankrekeningen van de slachtoffers en/of is gebruik gemaakt van hun identiteitsgegevens. Van sommige slachtoffers zijn de identiteitsgegevens gebruikt; bij anderen zijn bedragen van hun bankrekening afgeschreven. Met deze geldbedragen werden in veel gevallen weer andere goederen gekocht.
Het onderzoek Leymus is te onderscheiden in vijftien pleegperiodes, die elkaar grotendeels opvolgen. Ieder zaaksdossier heeft betrekking op een van die periodes, en per zaaksdossier is telkens één valse identiteit (van een van de slachtoffers) gebruikt:
Zaaksdossier periode van tot gebruikte valse identiteit
1: 6 januari 2018 3 februari 2018 [naam 1]
2: 12 februari 2018 18 mei 2018 [naam 2]
3: 19 mei 2018 25 mei 2018 [naam 3]
4: 27 mei 2018 12 juni 2018 [naam 4]
5: 15 juni 2018 28 juni 2018 [naam 5]
6: 20 juli 2018 31 juli 2018 [naam 6]
7: 6 augustus 2018 17 augustus 2018 [naam 7]
8: 11 september 2018 24 september 2018 [naam 8]
9: 10 september 2018 19 september 2018 [naam 9]
10: 11 oktober 2018 12 oktober 2018 [naam 10]
11: 15 oktober 2018 18 oktober 2018 [naam 11]
12: 27 mei 2018 16 augustus 2018 [naam 12]
13: 15 oktober 2018 26 oktober 2018 [naam 13]
14: 29 oktober 2018 30 oktober 2018 [naam 14]
15: 4 september 2018 7 september 2018 [naam 15]
In het onderzoek Leymus zijn verschillende personen als verdachte naar voren gekomen, onder wie:
[medeverdachte 1] (hierna:
[medeverdachte 1]),
[verdachte] (hierna:
[verdachte]),
[medeverdachte 2] (hierna:
[medeverdachte 2]) en
[medeverdachte 3] (hierna:
[medeverdachte 3]).
Waar hierna wordt verwezen naar
de verdachten, wordt daarmee bedoeld: alle personen (ook hier niet genoemde personen) die betrokken zijn geweest bij de oplichtingshandelingen. Waar specifiek verdachte in deze zaak wordt bedoeld, wordt hij met zijn naam aangeduid.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit voor zover dit betrekking heeft op de zaaksdossiers 1, 4 en 5.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.4.
Vrijspraak ten aanzien van feiten 1, 2, 3, 5 en 6
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de onder 1, 2, 3, 5 en 6 tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen. Voor deze feiten zal dan ook vrijspraak volgen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman zal de rechtbank deze beslissing niet nader motiveren.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6.
Bewijsoverwegingen feit 4 (witwassen)
3.6.1.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen moet kunnen worden bewezen dat de desbetreffende goederen ‘afkomstig zijn uit enig misdrijf’ en dat de verdachte dit wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. Niet vereist is dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp (waaronder alle zaken en vermogensrechten) afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
3.6.2.
Afkomstig uit misdrijf
3.6.2.1. Feiten
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] op 30 oktober 2018 zijn onder meer een Louis Vuitton zonnebril en een iPhone 7+ met IMEI-nummer [IMEI-nummer] (hierna: IMEI [IMEI-nummer] ) aangetroffen. Tevens is diezelfde dag een brillenkoker van het merk Louis Vuitton aangetroffen in de Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kenteken] , die in gebruik was bij onder meer [verdachte] .
iPhone 7+
De iPhone 7+ met IMEI [IMEI-nummer] is op 29 januari 2018 verkocht door aangever [naam 16] (
zaaksdossier 1). Er is gebleken dat de iPhone 7+ is aangekocht met geld afkomstig uit oplichting (
zaaksdossier 1,
aangever [naam 17]). Uit analyse van het IMEI-nummer blijkt dat op 30 januari 2018 het telefoonnummer [telefoonnummer] actief is geworden in de iPhone 7+. Dit telefoonnummer staat volgens de historische verkeersgegevens op naam van [verdachte] . De rechtbank concludeert dat [verdachte] de telefoon, die door een misdrijf was verkregen, in gebruik heeft gehad.
Louis Vuitton zonnebril
Op 21 januari 2018 is door aangever [naam 18] (
zaaksdossier 1) een zonnebril van het merk Louis Vuitton verkocht. Er is gebleken dat de zonnebril is aangekocht met geld afkomstig uit oplichting (
zaaksdossier 1, aangever Verhoef). Door aangever [naam 18] zijn foto’s van de zonnebril ter beschikking gesteld aan de politie, waaruit opgemaakt kan worden dat de zonnebril sterke gelijkenissen vertoont met de zonnebril die is aangetroffen in een lade op de slaapkamer waar [verdachte] en zijn twee broers sliepen. De waarschijnlijk bijbehorende brillenkoker is aangetroffen in het voertuig dat [verdachte] gebruikte. Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de politie hieromtrent.
Ritten met Volkswagen Golf
Uit het onderzoek naar de goederen die zich bevonden in het voertuig, heeft de politie geconcludeerd dat [verdachte] en zijn broer [medeverdachte 1] de gebruikers waren van de auto. In het navigatiesysteem van deze auto waren nog recente bestemmingen opgeslagen in Rotterdam ( [adres 2] , nabij de bibliotheek) en Etten-Leur ( [adres 3] ). Dit zijn de locaties waar op 25 juni 2018 telefoons – die zijn aangekocht met geld afkomstig uit oplichting (
zaaksdossier 5, aangever Kuitert) – zijn opgehaald bij aangever [naam 19] (
zaaksdossier 5) en aangever [naam 20] (
zaaksdossier 5).
Eveneens bleek dat de telefoon van [verdachte] (met IMEI [IMEI-nummer] ) op 25 juni 2018 heeft aangestraald op zendmasten nabij deze locaties.
[verdachte] , die verklaart als taxichauffeur te rijden voor Uber, heeft volgens het onderzoek van de politie die dag geen Uber-ritten gereden. Aangever [naam 20] herkent [verdachte] bovendien als de persoon aan wie hij de telefoon heeft overhandigd.
3.6.2.2.Tussenconclusie – uit misdrijf verkregen
Uit de hiervoor opgenomen bewijsoverwegingen, in onderlinge samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] de telefoons en de zonnebril voorhanden heeft gehad en dat deze goederen uit misdrijf afkomstig zijn, te weten de oplichting van de aangevers.
3.6.3.
Wetenschap
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of [verdachte] wist, dan wel moest vermoeden dat de hiervoor genoemde goederen afkomstig waren uit enig misdrijf.
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank uit moet gaan van de lezing van [verdachte] en dat er te weinig in het dossier zit om te kunnen vaststellen dat hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen uit misdrijf afkomstig waren. [verdachte] heeft verklaard dat hij taxichauffeur is, maar dat hij ook buiten zijn beroepsmatige ritten personen heeft rondgereden, voor een vriendenprijs. Over de identiteit van deze personen heeft [verdachte] niet willen verklaren. Tijdens de ritten heeft hij niet geïnformeerd bij deze personen wat zij van plan waren, nu hij geen reden had om iets te vermoeden. Wat betreft de zonnebril die in zijn woning is aangetroffen, ontkent hij de gebruiker te zijn. Hij heeft verklaard dat de lade op de slaapkamer waarin deze zich bevond niet specifiek door één persoon werd gebruikt. Daarentegen erkent hij wel de gebruiker te zijn van de iPhone 7+. Hij heeft de telefoon gekocht van de personen die hij rondbracht, zo verklaart hij. De telefoon is betaald, stond in de fabrieksinstellingen, en is met doos aangeleverd, zodat hij geen vermoedens hoefde te hebben dat deze van oplichting afkomstig was.
De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] dat hij niets wist van de herkomst van de goederen, onaannemelijk, en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat uit de historische verkeersgegevens blijkt dat [verdachte] bij meerdere ophaalmomenten van goederen (uit oplichting) aanwezig is geweest (
zaaksdossier 5, aangevers [naam 19] en [naam 20]). Aangever [naam 20] heeft hem herkend als de persoon aan wie hij de iPhone 8 heeft overhandigd.
Het verweer van de verdediging, dat de verklaring van aangever [naam 20] betreffende de herkenning van [verdachte] niet kan bijdragen aan het bewijs, omdat dit een enkele fotoconfrontatie betreft en [naam 20] [verdachte] heeft herkend met naar eigen zeggen een zekerheid van 7 op een schaal van 10, verwerpt de rechtbank. [naam 20] heeft [verdachte] herkend en heeft dit bij de rechter-commissaris herhaald. Tevens heeft hij duidelijk omschreven waaraan hij [verdachte] heeft herkend, te weten de vorm van zijn gezicht, de hoek van zijn kaken en zijn gezichtsuitdrukking. Ook als wordt uitgegaan van een hypothetische bewijskracht van “slechts” 7/10 , ondersteunt de herkenning het scenario dat het [verdachte] was die de goederen heeft opgehaald.
De herkenning staat uiteraard niet op zichzelf, maar moet worden bezien in samenhang met de andere bewijsmiddelen. Ook de historische verkeersgegevens van de telefoon van [verdachte] en het navigatiesysteem van de Volkswagen Golf dragen hieraan bij.
Anders dan de verdediging, gaat de rechtbank er vanuit dat de lade waarin de Louis Vuitton zonnebril is aangetroffen, van [verdachte] was. In dezelfde lade is immers het paspoort van [verdachte] aangetroffen, alsmede het doosje van zijn telefoon (IMEI [IMEI-nummer] ).
Ten slotte maakte [verdachte] gebruik van de Volkswagen Golf, waarin de bijpassende brillenkoker is aangetroffen en heeft hij de iPhone 7+ in gebruik.
Deze bewijsmiddelen samen, alsmede het feit dat de genoemde goederen volgens het politieonderzoek uit oplichtingspraktijken afkomstig zijn, leiden tot de conclusie dat [verdachte] wist van de herkomst van die goederen.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van de goederen.
3.6.4.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat een deel van de goederen die aan [verdachte] worden gekoppeld ook aan [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] kunnen worden gekoppeld, in die zin dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] – blijkens de inhoud van het dossier – betrokkenheid hadden bij de oplichtingen van de desbetreffende aangevers. Voor deze oplichtingen was er duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Zo gaven de personen onderling rekeningnummers door, waarna de goederen - aangekocht met geld uit oplichting - opgehaald werden (onder meer door [verdachte] ). Gelet op het vorenstaande is er sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen – in ieder geval – [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , bij het voorhanden hebben van goederen uit oplichting afkomstig. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het ten laste gelegde witwassen tezamen en in vereniging is gepleegd.
Uit het dossier volgen echter onvoldoende concrete handelingen waaruit naar voren komt dat de verdachte zich structureel schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde gewoontewitwassen.
3.6.5
Partiële vrijspraak witwassen zaaksdossiers 4 en 5
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen voor zover dit ziet op zaaksdossier 4: aangever [naam 21] en zaaksdossier 5: aangever [naam 17] . De rechtbank kan, bij gebrek aan bewijs, niet vaststellen dat [verdachte] daadwerkelijk aanwezig is geweest bij deze ophaalmomenten en de goederen voorhanden heeft gehad, zoals aan hem ten laste is gelegd. [verdachte] zal dan ook van dat deel van de tenlastelegging (het witwassen van een iPhone 10 en een Rolex) worden vrijgesproken.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen, zoals hierna vermeld.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 6 januari 2018 tot en met 30 oktober 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging, voorwerpen te weten telefoons en een zonnebril heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat
dezevoorwerpen, onmiddellijk en/of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn – wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan witwassen. De verdachte heeft een rol gehad in de oplichtingspraktijken van zijn mededaders, nu hij wist dat de goederen niet rechtmatig waren verkregen, maar er toch voor heeft gekozen om te profiteren van de goederen. Witwassen draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit, door onderliggende strafbare feiten af te dekken en de mogelijkheid van geldelijke beloning voor die strafbare feiten te realiseren. De verdachte heeft voor dit alles geen oog gehad en enkel met oog voor zijn eigen financieel gewin gehandeld. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 maart 2025, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict op 24 mei 2017. Gelet op het tijdsverloop weegt de rechtbank dit niet ten nadele van de verdachte mee.
Redelijke termijn
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank tevens gelet op het feit dat de verdachte het recht heeft om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de op zijn redelijkheid te toetsen termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 30 oktober 2018, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Hij kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. De termijn eindigt met het wijzen van dit vonnis op 23 mei 2025. Hieruit volgt dat de termijn waarbinnen de verdachte had moeten worden berecht met in totaal ruim vierenhalf jaren is overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, acht de rechtbank het dan ook op zijn plaats dat de overschrijding van de redelijke termijn leidt tot matiging van de straf.
Conclusie
Gelet op de betrokkenheid van de verdachte in de oplichtingspraktijken van zijn mededaders, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf om de strafwaardigheid ten uitdrukking te brengen. Evenals de officier van justitie kwalificeert de rechtbank de bewezenverklaarde handelwijze van de verdachte als ernstig, maar komt toch tot een andere strafoplegging dan de officier van justitie heeft geëist, nu de rechtbank rekening zal houden met de beperkte rol van de verdachte, de forse overschrijding van de redelijke termijn en een partiële vrijspraak voor feit 4 voor zover dit betrekking heeft op zaaksdossier 4 (
aangever [naam 21]) en zaaksdossier 5 (
aangever [naam 17]).
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen passend en geboden is. De tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht (106 dagen) komt hierop in mindering, zodat hij niet terug naar de gevangenis hoeft.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Zaaksdossier 1
- [naam 22] , van een bedrag van € 820 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 23] , van een bedrag van € 1.182 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 24] , van een bedrag van € 650 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 25] , van een bedrag van € 1.149,96 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 17] , van een bedrag van € 1.535 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 26] , van een bedrag van € 1.050 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 1] , van een bedrag van € 38,80 ter zake van materiële schade bestaande uit de kosten voor de aanschaf van een nieuw rijbewijs en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 27] , van een bedrag van € 550 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 28] , tot een ongespecificeerd bedrag aan materiële en immateriële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente;
Zaaksdossier 4
- [naam 29] , van een bedrag van € 1.650 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 30] , van een bedrag van € 1.680 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 31] , van een bedrag van € 2.500 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 32] , van een bedrag van € 2.500 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag, € 450 ter vergoeding van immateriële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente;
Zaaksdossier 5
- [naam 33] , van een bedrag van € 2.100 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 34] , van een bedrag van € 850 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 35] , van een bedrag van € 620 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 36] , van een bedrag van € 1.250 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 37] , van een bedrag van € 2.745 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 38] , van een bedrag van € 4.075 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 39] , van een bedrag van € 730 ter zake van materiële schade bestaande uit een geldbedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [naam 40] , tot een ongespecificeerd bedrag aan materiële en immateriële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente;
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen van de benadeelde partijen toewijsbaar zijn, voor zover deze vorderingen zien op de vergoeding van materiële schade die is geleden door de afboekingen van de rekeningen van de benadeelde partijen en het aanschaffen van nieuwe identiteitsbewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ter zake van de feiten waar sprake is van medeplegen, heeft de officier van justitie gevorderd tot hoofdelijke aansprakelijkheid met de medeverdachte(n). De benadeelde partijen moeten voor het overige voor de materiële schade alsook voor de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van verjaring, nu artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een vordering verjaart na vijf jaar nadat er bekendheid is met de schade en de aansprakelijke persoon, wat betekent dat de onderhavige vorderingen ook om die reden niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de rol van de verdachte zodanig beperkt was dat niet gesproken kan worden van een causaal verband tussen de gevorderde schade en de door de verdachte verrichte handelingen en de vorderingen derhalve afgewezen dienen te worden. Verder heeft de raadsman de hoogte van de vorderingen betwist.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verjaring van de vorderingen
Gelet op artikel 3:310, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade tegen de persoon die het strafbare feit heeft begaan niet zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring is vervallen of door de dood van de aansprakelijke persoon is vervallen. De verjaringstermijn voor het misdrijf oplichting is gesteld op 12 jaren, terwijl het bewezen verklaarde feit heeft plaatsgevonden in de periode van 6 januari 2018 tot 30 oktober 2018. Het recht tot strafvordering, en daarmee de vorderingen van de benadeelde partijen, zijn dus nog niet verjaard.
Niet-ontvankelijkheid vorderingen
De benadeelde partijen [naam 28] , [naam 22] , [naam 23] , [naam 24] , [naam 25] , [naam 17] , [naam 26] , [naam 1] , [naam 27] (
zaaksdossier 1), [naam 40] , [naam 33] , [naam 34] , [naam 35] , [naam 36] , [naam 37] , [naam 38] en [naam 39] (
zaaksdossier 5) zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen, aangezien de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 5, en 6 waarop de vorderingen betrekking hebben zal worden vrijgesproken.
De benadeelde partijen [naam 29] , [naam 30] , [naam 31] en [naam 32] (
zaaksdossier 4) zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen, aangezien de verdachte ten aanzien van dit zaaksdossier waarop de vorderingen betrekking hebben zal wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee dat deze benadeelde partijen zullen worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 47, 57, 63, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vorderingen van de benadeelde partijen;
niet-ontvankelijkverklaring van benadeelde partijen
bepaalt dat de navolgende benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding en dat deze benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen:
Zaaksdossier 1
- [naam 28]
- [naam 22]
- [naam 23]
- [naam 24]
- [naam 25]
- [naam 17]
- [naam 26]
- [naam 1]
- [naam 27]

Zaaksdossier 4

- [naam 29]
- [naam 30]
- [naam 31]
- [naam 32]

Zaaksdossier 5

- [naam 40]
- [naam 33]
- [naam 34]
- [naam 35]
- [naam 36]
- [naam 37]
- [naam 38]
- [naam 39]
veroordeelt deze benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.L. Harmsen, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. R. Ringeling en M. van Doesburg, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 mei 2025.