ECLI:NL:RBDHA:2025:903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL25.804 en NL25.860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanvullend terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen twee besluiten van de minister van Asiel en Migratie. Het eerste besluit, een aanvullend terugkeerbesluit van 30 december 2024, werd door eiser betwist op de grond dat het niet uitvoerbaar zou zijn, aangezien er momenteel geen uitzettingen naar Syrië plaatsvinden. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht stelde dat het aanvullend terugkeerbesluit niet onrechtmatig was, omdat er alternatieve landen van terugkeer in overweging werden genomen.

Het tweede besluit betrof de maatregel van bewaring, die ook op 30 december 2024 was opgelegd. Eiser voerde aan dat hij te laat was uitgeplaatst naar het Detentiecentrum Rotterdam, maar de rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank stelde vast dat de minister op 31 december 2024 om 13:50 uur had bevestigd dat eiser was uitgeplaatst, en dat dit niet in strijd was met de goede procesorde.

De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.804 en NL25.860

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2024 (het bestreden besluit 1) heeft de minister aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd.
Bij besluit van 30 december 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen (via een beeldverbinding), bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bestreden besluit 1
Is het aanvullend terugkeerbesluit gebrekkig?
1. Eiser betoogt dat het aanvullend terugkeerbesluit van 30 december 2024 gebrekkig is. Daartoe voert eiser aan dat het (eerste) terugkeerbesluit van 20 oktober 2021 niet uitvoerbaar is, omdat eiser daarin wordt opgedragen terug te keren naar Syrië terwijl er momenteel geen uitzettingen naar Syrië plaatsvinden. Dit maakt ook het aanvullend terugkeerbesluit gebrekkig.
1.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat het feit dat er momenteel geen uitzettingen naar Syrië plaatsvinden niet maakt dat het aanvullend terugkeerbesluit van 30 december 2024 onuitvoerbaar/onrechtmatig zou zijn. Zoals in het aanvullend terugkeerbesluit van 30 december 2024 onder meer staat aangegeven, zal de minister terugkeerinspanningen verrichten op een nog vast te stellen land van terugkeer, bestaan er concrete aanwijzingen om te veronderstellen dat eiser mogelijk afkomstig is uit Algerije en is de toelating tot Marokko mogelijk gewaarborgd. Dit besluit bevat andere rechtsgevolgen dan het eerste terugkeerbesluit dat ziet op terugkeer naar Syrië. Niet valt in te zien dat de onuitvoerbaarheid van het terugkeerbesluit van 20 oktober 2021 gevolgen zou hebben voor de uitvoerbaarheid/rechtmatigheid van het aanvullend terugkeerbesluit van 30 december 2024.
Bestreden besluit 2
Is eiser te laat uitgeplaatst?
2. Eiser betoogt dat hij te laat is uitgeplaatst naar het Detentiecentrum Rotterdam, omdat op basis van het dossier niet valt te verifiëren of dit binnen 24 uur na de oplegging van de maatregel (op 31 december 2024) is gebeurd. De toelichting van de minister ter zitting is dan ook onvoldoende.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Eiser wijst er terecht op dat uit het stuk Formulier externe bijzonderheden zaak [1] niet volgt hoe laat eiser op 31 december 2014 is uitgeplaatst naar het Detentiecentrum Rotterdam. In de opmerking in dit formulier van ‘31/12/2024 09:26’ staat aangegeven dat eiser op ‘31-12-2024 wordt uitgeplaatst naar Rotterdam’. Een tijdstip van uitplaatsing ontbreekt echter in deze opmerking. De gemachtigde van de minister heeft op zitting toegelicht dat dit de werkelijke datum is waarop eiser is uitgeplaatst naar het Detentiecentrum Rotterdam en daarbij toegelicht dat zij contact heeft gehad met de betrokken ambtenaar. Deze heeft de minister verteld dat eiser op 31 december 2024 om 13:50 uur is uitgeplaatst naar het Detentiecentrum Rotterdam. De minister is in de gelegenheid gesteld om na de zitting op dezelfde dag nog stukken aan te leveren waaruit blijkt dat eiser op 31 december 2024 om 13:50 uur is uitgeplaatst. De minister heeft een mail van Medewerker Bevolkingsadministratie DTC Rotterdam overgelegd, waarin het door de minister genoemde tijdstip wordt bevestigd. De rechtbank is tevens van oordeel dat het niet in strijd met de goede procesorde is om na zitting een stuk te overleggen waarmee wordt bevestigd wat de minister op zitting al mondeling heeft meegedeeld. Eiser is daardoor niet in zijn belangen geschaad.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Daartoe voert eiser aan dat onduidelijk is of voor hem een aanvraag voor de afgifte van een laissez passer (lp) is ingediend.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling in ieder geval voldoende voortvarend is. [2] Uit het rechtbankdossier blijkt dat de minister op 2 januari 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Dit is de derde dag van de inbewaringstelling en daarmee voldoende voortvarend. De rechtbank merkt tot slot op dat uit het dossier [3] volgt dat de minister op 6 januari 2025 een lp-aanvraag heeft ingediend bij de Algerijnse autoriteiten en op 8 januari 2025 een lp-aanvraag heeft ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voor de gemachtigde zichtbaar als stuk 17.
2.ABRvS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:989, onder 2.2.
3.Zie de stukken 38 en 39 in het dossier.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.