ECLI:NL:RBDHA:2025:8956
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
De rechtbank overweegt of eiser nog procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden aangenomen dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser is op 28 maart 2025 met onbekende bestemming vertrokken uit de opvang, en zijn gemachtigde heeft geen contact meer met hem gehad. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen beoordeling van de beroepsgronden plaatsvindt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier, en is openbaar uitgesproken.