ECLI:NL:RBDHA:2025:8936

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
24/6197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Gümüs, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M.A. Brouwer. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), welke door het Uwv was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, na een eerdere afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering. De rechtbank heeft de medische situatie van eiser beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat er geen toename van beperkingen was ten opzichte van een eerdere WIA-beoordeling. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben geoordeeld en dat de afwijzing van de ZW-uitkering terecht was. Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten zijn onderschat en dat hij niet in staat is om de geduide functies uit te voeren, maar de rechtbank oordeelt dat de medische rapportages voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6197

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Gümüs)
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder (ook: het Uwv)
(gemachtigde: mr. M.A. Brouwer).

Inleiding

Met het besluit van 29 februari 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 3 oktober 2023 afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Met het besluit van 9 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar daartegen ongegrond verklaard en is zij bij het primaire besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Op 24 februari 2025 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in het beroep met zaaknummer SGR 24/1144 betreffende de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). In deze uitspraak heeft de rechtbank de medische situatie van eiser op 3 juni 2023 beoordeeld en het beroep ongegrond verklaard. Ter zitting heeft eiser meegedeeld dat hij tegen die uitspraak hoger beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2025 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan de procedure
1.1.
Eiser was als café medewerker gedurende gemiddeld 40 uur per week werkzaam en
had een contract van 1 juli 2020 tot 30 juni 2021. Per 5 juni 2021 heeft hij zich ziek gemeld
vanwege klachten aan de nek niet uitstraling naar de linker schouder en arm; rugklachten als
gevolg van slijtage en verkalking, en psychische klachten. Ook is hij bekend met sinusitus, hepatitis B, diabetes, hypertensie en heeft hij last van duizeligheid. Per 1 juli 2021
is aan eiser een ZW-uitkering toegekend. In verband met een aanvraag voor een WIA-uitkering is eiser aan het einde van de wachttijd beoordeeld door de verzekeringsarts, de resultaten van deze beoordeling zijn neergelegd in het medisch onderzoeksverslag van 28 april 2023, de beperkingen zijn neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum.
Hierna heeft de arbeidsdeskundige in het rapport van 21 mei 2023 geconcludeerd dat eiser minder dan 35%, namelijk 20,60%, arbeidsongeschikt is en functies geduid. Dit heeft geleid tot een afwijzing van zijn aanvraag met het besluit van 23 mei 2023, waarna eiser een uitkering op grond van de Werkeloosheidswet (WW) ontvangen.
1.2.
Op 12 juli 2023 heeft eiser zich, vanuit de WW, ziekgemeld bij het Uwv. Eiser heeft geclaimd dat er een toename van klachten, en dus van beperkingen, is. Ook heeft hij aangegeven dat hij onder behandeling is bij een cardioloog in verband met hartklachten, onder behandeling is bij een maag-, darm- en leverarts, dat hij een operatie zal ondergaan en dat hij oogklachten heeft.
1.3.
De primaire verzekeringsarts heeft de ziekmelding van eiser beoordeeld. Hiervoor heeft de verzekeringsarts een medisch onderzoeksverslag opgesteld op 2 oktober 2023. Hiervoor heeft verzekeringsarts de verzekeringsarts eiser op 2 oktober 2023 gezien op het spreekuur, werd dossierstudie verricht en is de ontvangen informatie bestudeerd. De verzekeringsarts overweegt dat er geen sprake is van ernstige nek-, rug-, schouder-, arm- of beenafwijkingen. Er is wel nog sprake van psychische beperkingen maar hier is reeds rekening mee gehouden in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 28 april 2023. Er is sprake van hartklachten, indien er sprake is van hartbelemmeringen moet er rekening mee gehouden worden bij fysiek zwaar belastende activiteiten. Dit is ook al reeds opgenomen in de FML. Eiser is ook aan twee talgklieren geopereerd maar deze littekens zijn inmiddels hersteld. De klachten en belemmeringen die eiser claimt zijn reeds meegenomen in de FML en deze vallen binnen de mogelijkheden die in de geduide functies zijn aangegeven. Dit leidt niet tot een toename van beperkingen. Met de beperkingen is eiser geschikt te achten voor de geduide functies. Met het besluit van 3 oktober 2023 heeft verweerder eiser laten weten dat hij geen ZW-uitkering kan krijgen.
1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft de WIA-beoordeling heroverwogen in verband met het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering. Hiervoor heeft de verzekeringsarts een medische rapportage opgesteld op 9 november 2023. Hiervoor heeft de verzekeringsarts b&b eiser na de hoorzitting van 7 november 2023 medisch onderzocht, dossierstudie verricht en de ontvangen informatie bestudeerd. In de rapportage concludeert de verzekeringsarts b&b dat het oordeel van de primaire verzekeringsarts, zoals neergelegd in het onderzoeksverslag van 28 april 2023, standhoudt. Er wordt overwogen dat de primaire verzekeringsarts geen relevante diagnoses heeft gemist en een adequaat en volledig beeld heeft gehad van de medische situatie. De verzekeringsarts b&b heeft, de aanvullende informatie bezien, geen aanleiding gezien om toegenomen beperkingen aan te nemen. Er wordt evenmin aanleiding gezien om een urenbeperking aan te nemen. De FML van 28 april 2023 wordt gehandhaafd.
1.5.
De arbeidsdeskundige b&b heeft een arbeidsdeskundig onderzoek verricht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 6 december 2023. De heroverweging wordt gebaseerd op de rapportage van 9 november 2023 en de FML van 28 april 2023. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 30,21% is. Omdat een aantal functies in verband met taalbeheersing niet als passend werden beschouwd heeft de arbeidsdeskundige b&b andere functies geduid, namelijk: inpakker handmatig (SBC-code 111190), snackbereider handmatig (SBC-code 111071) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Aanvullend is de functie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) geduid. Hierna is het primaire besluit genomen.
1.6.
Eiser is tegen het primaire besluit in bezwaar gegaan. Eiser stelt dat hij vanwege de door hem ondervonden psychische en fysieke klachten meer beperkt is dan is aangenomen door verweerder.
1.7.
In het bestreden besluit op het bezwaar van eiser heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder overweegt in dit verband dat er bij eiser, omdat hij zich na het vaststellen van functies opnieuw ziek heeft gemeld, beoordeeld moest worden of er ten tijde van zijn ziekmelding sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de WIA-beoordeling. De primaire verzekeringsarts heeft geoordeeld dat er sprake is van toegenomen klachten maar dat dit niet leidt tot meer beperkingen. Hierdoor blijft de FML in stand en wordt hij geschikt geacht voor de geduide functies. Verweerder heeft, omdat eiser in verband met een andere bezwaarprocedure ook is onderzocht door de verzekeringsarts b&b, de rapportage van 7 november 2023 bijgevoegd. De aanvullende medische informatie en bezwaren van eiser zijn ook voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b en deze onderschrijft het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank overweegt dat slechts in geschil is het recht van eiser op een ZW-uitkering. Niet in geschil is de afwijzing van eisers aanvraag voor een WIA-uitkering, dat beroep met zaaknummer SGR 24/1144 is reeds behandeld en de rechtbank heeft uitspraak gedaan op 24 februari 2025.
3. De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiser 12 juli 2023 is (de datum in geding) naar aanleiding van de ziekmelding.
De medische beoordeling
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van het vijfde lid wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Bij de beoordeling van de vraag of de verzekerde recht heeft op een ZW-uitkering of hersteld moet worden verklaard voor zijn arbeid, kan onder bepaalde omstandigheden worden afgeweken van de gebruikelijke beoordelingssystematiek die door het UWV wordt gehanteerd. Deze mogelijkheid tot afwijking doet zich met name voor als de verzekerde een ZW-uitkering heeft aangevraagd, terwijl hij daarvoor al eerder een WIA-beoordeling heeft doorlopen, daarna niet meer aan het werk is geweest en zich vervolgens opnieuw heeft ziekgemeld. Volgens de uitspraak van 23 december 2022 van de Centrale Raad van Beroep [1] (de Raad) gelden er hierbij twee cumulatieve voorwaarden:
1. Ten tijde van de hersteldverklaring van de verzekerde dienen er minstens drie van de functies, waaronder ook de reservefuncties, die eerder door de arbeidsdeskundige in het kader van de WIA-beoordeling zijn geduid, nog steeds geschikt te zijn. Daarbij geldt dat voor elke functie er ten minste drie arbeidsplaatsen beschikbaar moeten zijn.
2. De vergelijking van de loonwaarde van de geduide functies en het maatmaninkomen welke in het kader van de WIA-beoordeling heeft plaatsgevonden moet nog steeds leiden tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%.
4.3.
De Raad [2] heeft ook bepaald dat aan deze voorwaarden in ieder geval is voldaan als de verzekeringsarts naar aanleiding van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat er geen sprake is van een toename van medische beperkingen. Een dergelijke vaststelling geeft het UWV voldoende basis om een ZW-uitkering te beëindigen op grond van artikel 19 van de ZW.
4.4.
Eiser is het oneens met het oordeel van de primaire verzekeringsarts dat zijn toegenomen klachten niet leiden tot meer beperkingen en de bevestiging hiervan door de verzekeringsarts b&b en voert het volgende aan. Volgens eiser is het onderzoek onzorgvuldig is geweest en het besluit niet afdoende is gemotiveerd. Eiser is door de verzekeringsarts b&b ten onrechte niet opgeroepen voor een spreekuur. Zijn lichamelijke klachten, die ook al bekend waren op de datum in geding, namelijk de rug- en nekklachten, hepatitis B, diabetes, hoge bloeddruk, maagklachten, sinusitis, duizeligheid worden onderschat. De rugpijn straalt ook uit naar zijn benen, handen, lenden en het heiligbeen. Ook wordt ten onrechte aangenomen dat het redelijk gaat met zijn psychische klachten, deze worden juist aangewakkerd door het piekeren over zijn toekomst. De psychische klachten uiten zich in piekeren, angstaanvallen, beweegangst, vermoeidheid, hoofdpijn, slechte nachtrust, stress, boosheid, concentratieproblemen, geheugenproblemen, duizeligheid en somberheid. Ondanks het gebruik van medicijnen en de genoten behandelingen ervaart eiser een toename van klachten en beperkingen. De medicijnen zorgen er ook voor dat eiser problemen heeft met concentratie en dat hij zich suf voelt. Hij is hierdoor ook niet in staat om machines te bedienen of werkzaam te zijn met andere apparatuur. Eiser heeft door het scala aan medische klachten een vrij laag energieniveau en raakt overbelast door een simpele activiteit in huis. Hij heeft bij de geduide functies niet de mogelijkheid om tussendoor tot rust te komen. Door deze klachten is eiser aanvullend beperkt voor vasthouden en verdelen van de aandacht, omgaan met conflicten, herinneren, samenwerken, geluidsbelasting, frequent (kort cyclisch) buigen, frequent rijken tijdens werk, zitten en lopen, duwen/trekken, lopen/staan en trillingen.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt meerdere (medische) stukken overgelegd.
4.5.
Verweerder ziet geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen en voert aan dat het onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de stellingen van eiser niet worden onderbouwd door (nieuwe) medische gegevens. De primaire verzekeringsarts heeft eiser op 2 oktober 2023 op het spreekuur gezien en onderzocht. Hierna is geconcludeerd dat er sprake is van toename van klachten en belemmeringen maar dat dit niet leidt tot een toename van beperkingen. Er is bij het onderzoek van de primaire verzekeringsarts geen sprake van ernstige nek-, rug-, schouder-, arm- of beenafwijkingen. Er is nog wel sprake van psychische beperkingen waar reeds in de FML rekening mee is gehouden. Er is in de FML ook rekening gehouden met fysiek zwaar belastende activiteiten in verband met de hartbelemmeringen. De ziekmelding van eiser is in verband met zijn operatie geaccepteerd, echter zijn de littekens hiervan inmiddels hersteld. Tijdens de bezwaarprocedure van de WIA-beoordeling is eiser door de verzekeringsarts b&b reeds gezien op 7 november 2023, toen is onderzoek gedaan en is er aanvullende informatie bij de beoordeling betrokken. De rugklachten van eiser werden aspecifiek geacht, er zijn slechts degeneratieve afwijkingen en een lichte kromming (scoliose) bij aanvullend beeldvormend onderzoek geconstateerd. De stemmingsklachten zijn matig van ernst en worden onderhouden door spanningen vanuit de thuissituatie. De atheroomcyste en lipoom vormen volgens de verzekeringsarts onschuldige huidaandoeningen die met een operatieve ingreep op 17 juli 2023 verwijderd zijn. Zowel de aandoening als de ingreep leiden niet tot langdurige arbeidsbeperkingen maar hooguit kortdurend verzuim. Ook is gebleken dat de suikerziekte en hypertensie onder controle zijn middels de ingestelde behandeling met beperkte medicatie. Ook blijkt dat de hepatitis B al langdurig onder controle is zonder actieve ziekteverschijnselen. De ingebrachte informatie geeft de verzekeringsarts b&b geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
4.6.
De rechtbank overweegt dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. Eiser is in de primaire fase door een verzekeringsarts gezien op een spreekuur. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts een medisch onderzoeksverslag opgesteld. Uit het verslag blijkt dat alle klachten van eiser en alle beschikbare en door eiser overgelegde informatie bij de beoordeling is betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft kort hierna, in het kader van de WIA-beoordeling, eiser wederom onderzocht na de hoorzitting en een rapportage opgesteld. De verzekeringsarts b&b heeft er blijk van gegeven de bezwaren en de aanvullend ingebrachte (medische) informatie betrokken te hebben bij de heroverweging. Het medisch onderzoek is niet onzorgvuldig is geweest nu alle klachten van eiser, de gegevens verkregen tijdens de hoorzitting en alle beschikbare medische informatie bij de beoordeling zijn betrokken.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen in de medische rapportages duidelijk en inzichtelijk hebben gemotiveerd dat in het geval van eiser er geen sprake is van een toename van de beperkingen ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling. Met name in de rapportage van 9 november 2023 heeft de verzekeringsarts b&b in het licht van de aanvullende (medische) stukken en de bezwaren van eiser gemotiveerd toegelicht dat uit de beschikbare medische informatie niet is gebleken dat deze ziektebeelden zijn verslechterd, zodat per datum in geding meer of verregaandere beperkingen hadden moeten worden aangenomen. In wat eiser in beroep heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts b&b. Wat betreft de aanvullende medische stukken overweegt de rechtbank dat de klachten en belemmeringen die genoemd worden in de stukken al zijn meegenomen in de beoordeling van de verzekeringsartsen. Slechts enkele stukken afkomstig uit 2024, zijnde de brief van de radioloog van 24 april 2024, de brief van de orthopedisch chirurg van 8 november 2024 en de afspraakbevestigingen van de KNO-arts van 2 april 2024 en 21 oktober 2024, zijn niet meegenomen in de beoordeling. In de brief van de radioloog wordt overwogen dat eiser de dag ervoor is gevallen en daardoor een pijnlijke linkerhand heeft. De brief van de orthopedisch chirurg betreft hetzelfde voorval. Dit heeft ver na de datum in geding plaatsgevonden. Hetzelfde kan gesteld worden over de afspraakbevestigingen van de KNO-arts. Hierbij overweegt de rechtbank aanvullend dat uit slechts een afspraakbevestiging geen beperkingen kunnen blijken. Deze stukken kunnen dus niet betrokken worden bij de beoordeling van de beperkingen van eiser op de datum in geding. Er is per datum in geding derhalve geen sprake van een toename van eisers medische beperkingen.
4.8.
De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling van het bestreden besluit juist is.
De arbeidskundige beoordeling
5.1.
Eiser voert aan dat hij niet in staat is om de geduide functies uit te voeren, nu hij te maken heeft met aanhoudende en toenemende fysieke en psychische klachten die hem beperking in zijn mogelijkheden. De primaire arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige b&b hebben niet op een zorgvuldige wijze beoordeeld welke functies passend zijn voor hem.
5.2.
In bezwaar heeft de arbeidskundige b&b vastgesteld dat eiser niet voor alle door de primaire arbeidsdeskundige, in het kader van de WIA-beoordeling, geduide functies geschikt is in verband met de eisen aan taalbeheersing. In bezwaar zijn er nieuwe passende functies geselecteerd, dit zijn de functies zoals genoemd onder 1.5. Deze functies zijn op de datum in geding actueel.
5.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding om te twijfelen aan de
geschiktheid van eiser voor de geduide functies. In het rapport van 6 december 2023 heeft de arbeidsdeskundige b&b de in deze functies voorkomende signaleringen van een toelichting voorzien. Daarmee is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiser de werkzaamheden verbonden aan de functies kan verrichten, ondanks overschrijdingen. Uit die toelichting blijkt dat in de voor eiser geschikt geachte functies vertredingen mogelijk zijn. Ook is gebleken dat er voor elke functie ten minste drie arbeidsplaatsen beschikbaar zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser. Dit betekent dat ook het arbeidskundige onderdeel van het bestreden besluit in stand kan blijven.
Overige gronden
6.1.
Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en één of meerdere andere beginselen van het behoorlijk bestuur.
6.2.
Nu eiser deze stelling niet nader heeft toegelicht of onderbouwd, gaat de rechtbank hieraan voorbij.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:267.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 6 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2080.