ECLI:NL:RBDHA:2025:8909

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag, dwangsom opgelegd aan de minister

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiseres had eerder een beroep ingesteld dat gegrond werd verklaard, waarbij de minister werd verplicht om binnen zestien weken een besluit te nemen op haar asielaanvraag. De rechtbank had ook een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. In deze tweede procedure stelt eiseres dat de minister niet tijdig heeft beslist op haar asielaanvraag van 6 september 2023. De rechtbank oordeelt dat de minister niet binnen de opgelegde termijn heeft beslist en verklaart het beroep ontvankelijk en gegrond. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op van acht weken na het verstrijken van de termijn van 21 maanden, wat betekent dat de minister uiterlijk op 1 augustus 2025 een besluit moet nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, is zij opnieuw een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiseres vergoeden, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19093

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure (NL24.15183) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard. De minister moest binnen een termijn van zestien weken alsnog een besluit nemen op de asielaanvraag. Daarbij heeft de rechtbank ook bepaald dat als de minister niet op tijd een besluit neemt, zij een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
1.1.
Deze uitspraak gaat over het tweede beroep dat eiseres heeft ingediend, omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvraag van 6 september 2023.
1.2.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Voorafgaand aan het instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen moet eiseres de minister door middel van een ingebrekestelling laten weten dat zij binnen twee weken alsnog op de aanvraag moet beslissen. [2] Bij een tweede beroep tegen het niet tijdig beslissen op dezelfde aanvraag is een nieuwe ingebrekestelling niet nodig. [3]
3. In de uitspraak van 16 oktober 2024 heeft de rechtbank de minister een beslistermijn opgelegd van zestien weken. De minister heeft niet binnen deze termijn een besluit op de aanvraag genomen.
4. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
5. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvraag. [4] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [5]
5.1.
De rechtbank oordeelt dat in gevallen zoals deze, waarin met een beslistermijn volgens het ‘8+8 wekenmodel’ de bovengrens van 21 maanden [6] wordt overschreden, een kortere beslistermijn passend is. Dit betekent dat de minister binnen een termijn van acht weken na het verstrijken van de termijn van 21 maanden een besluit moet nemen. Dat is op 1 augustus 2025. De minister kan binnen deze termijn op zorgvuldig wijze een besluit nemen. Daarbij overweegt de rechtbank dat deze termijn niet onnodig lang en niet onrealistisch kort is.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
6. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [7]
7. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, de minister opnieuw een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met opnieuw een maximum van € 7.500,-. [8] De rechtbank overweegt dat deze dwangsom redelijk is. De dwangsom is bedoeld als prikkel om het bestuursorgaan te bewegen een besluit te nemen. In de meeste gevallen is een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,- daarvoor voldoende. Als het bestuursorgaan een weigerachtige houding heeft, kan de rechtbank het bedrag van de dwangsom verhogen. In dit geval doet de rechtbank dat niet. Er is geen sprake van een weigerachtige houding bij de minister, maar van – algemeen bekende – capaciteitsproblemen. Toch is het belangrijk dat de minister spoedig een beslissing neemt op de aanvraag van eiseres. Daarom overweegt de rechtbank dat een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,- redelijk is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de minister uiterlijk 1 augustus 2025 alsnog een besluit moet nemen. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eiseres een dwangsom verschuldigd.
9. De minister moet de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [9]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om uiterlijk 1 augustus 2025 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van J. Yedema, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:673.
4.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
8.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
9.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.