In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 25 oktober 2023 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing pas na de ingebrekestelling van eiser op 30 januari 2025 kon worden verwacht. Eiser heeft zijn beroep ingesteld na het verstrijken van de termijn, wat de rechtbank als gegrond heeft beoordeeld.
De rechtbank heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, maar gezien het feit dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven, heeft de rechtbank besloten om een langere termijn op te leggen. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank eiser een vergoeding voor de proceskosten toegekend, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De totale vergoeding bedraagt € 453,50. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is op 1 april 2025 openbaar gemaakt.