Overwegingen
1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
In artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, is bepaald dat op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking wordt gegeven.
In artikel 42, vierde lid, van de Vw 2000 is bepaald dat de termijn, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden kan worden verlengd, indien:
a. complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn;
b. een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden; of
c. de vertraging van de behandeling van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te schrijven.
2. Verweerder heeft sinds 27 september 2022 herhaaldelijk gebruik gemaakt van de in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 neergelegde bevoegdheid om in asielzaken de beslistermijn met negen maanden te verlengen. Dit is gebeurd met opeenvolgende besluiten tot wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000(hierna: de wijzigingsbesluiten). De verlenging is steeds gebaseerd op de stelling dat er sprake zou zijn van een groot aantal vreemdelingen dat tegelijk een aanvraag indient.
3. De rechtbank overweegt dat, zoals eiser in zoverre terecht heeft aangevoerd, het (herhaald generiek) verlengen van de beslistermijn met de wijzigingsbesluiten, zonder nieuwe, specifieke rechtvaardiging per periode, in dit geval strijd is met de tijdelijke en uitzonderlijke aard van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn. Een verlenging van de beslistermijn in asielzaken moet berusten op actuele, concreet onderbouwde omstandigheden die een acute crisis aantonen. Een geleidelijke stijging van asielverzoeken over meerdere jaren vormt geen “groot aantal verzoeken dat tegelijk” wordt ingediend, maar een structurele trend waarop lidstaten tijdig moeten anticiperen via capaciteitsuitbreiding. De motivering van de wijzigingsbesluiten verwijst naar doorlopende achterstanden en voorspelbare instroomcijfers, wat wijst op een structurele benadering en wat het vereiste van causaliteit tussen de verlenging en een plotselinge piek miskent. De verlengingsgrond mag niet worden genormaliseerd tot een oplossing voor langdurige capaciteitstekorten. Het ontbreken van nieuwe, onvoorziene omstandigheden tijdens elke verlengingsperiode maakt de generieke toepassing derhalve onrechtmatig. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2025en de conclusie van advocaat-generaal Medina van 12 december 2024.
4. Het voorgaande betekent dat verweerder in dit geval binnen zes maanden een beslissing op de aanvraag van eiser diende te nemen. Omdat hij dit heeft nagelaten en hij een geldige ingebrekestelling heeft ontvangen, was bij het instellen van het beroep voldaan aan de eisen genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Nu niet gebleken is dat verweerder inmiddels op de aanvraag heeft beslist en niet geoordeeld kan worden dat het beroep onredelijk laat is ingediend, is dit beroep gegrond en dient het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag te worden vernietigd.
5. De rechtbank zal voorts een termijn stellen waarbinnen verweerder het besluit op de aanvraag moet nemen en bekendmaken. Zij hanteert daarbij in asielzaken in beginsel de volgende termijnen. Indien de vreemdeling nog niet is gehoord ten aanzien van de reden voor zijn aanvraag: een termijn van acht weken om hem alsnog te horen en daarna een termijn van acht weken om te beslissen, waarbij verweerder in ieder geval binnen zestien weken dient te beslissen. Indien de vreemdeling wel al is gehoord: een termijn van acht weken om alsnog te beslissen. Indien de bovengrens van 21 maanden, genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, (bijna) is overschreden stelt de rechtbank de nadere termijn zodanig dat deze in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort is.
6. Omdat eiser nog niet is gehoord, betekent dit voor de onderhavige zaak dat de rechtbank verweerder zal opdragen om binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak eiser te horen omtrent de aanvraag en binnen acht weken na dat gehoor, in ieder geval binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak, het besluit op die aanvraag te nemen en bekend te maken. In wat in de beroepsgronden is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om een andere (kortere) termijn vast te stellen.
7. De rechtbank zal verder bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. Zij zal de hoogte van deze dwangsom vaststellen op € 100,- voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
8. De rechtbank acht ten slotte termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 453,50 waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiser één punt met een waarde van € 907,- wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht (wegingsfactor 0,5) omdat het hierbij uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit en de zaak van eenvoudige aard is. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.