ECLI:NL:RBDHA:2025:8730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
NL25.20501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak met ongegrondverklaring en afwijzing schadevergoeding

Op 19 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie ongegrond verklaard. De maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou ontwijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel niet zijn betwist door de eiser en dat deze voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser geen lichter middel heeft kunnen aanvoeren dat effectief zou zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd en dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20501

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Frickus),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolken zijn verschenen [tolk 1] en [tolk 2] (telefonisch). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1978 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Ten aanzien van eiser is gebleken dat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Grondslag van de maatregel
4. Eiser voert aan dat hij zijn asielaanvraag niet heeft ingediend om zijn uitzetting te belemmeren. Daarnaast heeft hij geen reden om zich aan het toezicht te onttrekken, omdat hij een verblijfsadres heeft bij familie.
5. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. [5] Uit rechtsoverweging 3 volgt dat de gronden de maatregel kunnen dragen. Dat eiser stelt een verblijfsadres te hebben, leidt dan ook niet tot het oordeel dat verweerder ten onrechte de b-grond aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat de maatregel ook terecht op basis van de c-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Ten aanzien van de c-grond geldt dat eiser voor het opleggen van de huidige maatregel reeds in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn en ook al de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad. Eiser verblijft sinds 12 maart 2025 in bewaring en heeft ervoor gekozen om vier dagen voor zijn uitzetting naar Marokko, die gepland stond op 3 mei 2025, asiel aan te vragen. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen aannemen dat eiser de asielaanvraag heeft ingediend om zijn geplande uitzetting uit te stellen of te verijdelen.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast. Eiser heeft een adres van een familielid waarop hij kan verblijven. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser een e-mail van dit familielid overgelegd. Eiser zal zich niet aan het toezicht onttrekken, omdat hij dan zijn familie in een compromitterende situatie zal brengen. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend en gedurende de behandeling van de asielaanvraag zal eiser voldoen aan zijn meldplicht.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Dat eiser stelt te kunnen verblijven bij familie heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om het risico op onttrekking aan het toezicht te ondervangen. Daarbij heeft verweerder kunnen wijzen op de verklaringen van eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling, waaruit blijkt dat eiser zich op een postadres beschikbaar wil houden en geen concreet adres kan noemen. Daarnaast overweegt de rechtbank ook dat in de overgelegde e-mail van het familielid van eiser niet staat dat eiser op het adres van het familielid kan verblijven, maar dat de IND op dit adres terecht kan met vragen over eiser. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toets
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 19 mei 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.