ECLI:NL:RBDHA:2025:8616

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met informatieplicht en zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B. Pattiata, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 16 april 2025 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 7 mei 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk, K. Lazar. De minister was vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de informatieplicht van de minister beoordeeld, waarbij eiser aanvoerde dat de informatiefolder die in het Arabisch was verstrekt niet voldeed aan de vereisten, omdat er geen Nederlandse vertaling in het dossier aanwezig was. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had voldaan aan de informatieplicht, aangezien de Arabische folder een vertaling was van de Nederlandstalige versie die op de website van de DT&V beschikbaar was.

Daarnaast heeft de rechtbank de vraag van zicht op uitzetting naar Algerije beoordeeld. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting was, omdat de Algerijnse autoriteiten niet hadden gereageerd op verzoeken om een laissez-passer. De rechtbank oordeelde echter dat er in het algemeen geen gebrek aan zicht op uitzetting was en dat eiser zelf geen stappen ondernam om zijn terugkeer te bespoedigen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19017

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Lazar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Heeft verweerder voldaan aan de informatieplicht?
1. Eiser betoogt allereerst dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Daartoe voert eiser aan dat, hoewel aan hem een informatiefolder in de Arabische taal is uitgereikt, Arabisch geen officiële taal is en er geen Nederlandse vertaling van deze folder in het dossier aanwezig is. Er kan daardoor niet worden gecontroleerd of is voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 5.3 van het Vb. De stelling dat er een informatiefolder in de Nederlandse taal op de website van de DT&V beschikbaar is, acht eiser onvoldoende. Dit is geen vertaling van de folder die aan eiser is uitgereikt. Het betreft evenmin een vertaling door een beëdigde tolk.
2. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de informatiefolder in het Arabisch een vertaling is van de Nederlandstalige folder en dat deze Nederlandstalige versie vrij toegankelijk is op de website van de DT&V. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan deze Nederlandstalige folder. Dat deze niet zou zijn opgemaakt door een beëdigde tolk, doet daar niets aan af. Niet in geschil is dat bij de uitreiking van de maatregel aan eiser een informatiefolder is uitgereikt in de Arabische taal en dat dit een taal is die eiser begrijpt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde volzin van het Vb. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser betoogt daarnaast dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. Daartoe voert eiser aan dat verweerder reeds meerdere keren bij de Algerijnse autoriteiten heeft gerappelleerd ten aanzien van de openstaande aanvraag tot afgifte van een laissez-passer (lp), maar dat dit tot op heden niet heeft geleid tot afgifte daarvan. Nu verweerder ook niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht, dient de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te vallen.
4. De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt. [1] Dat verweerder meerdere keren bij de Algerijnse autoriteiten heeft gerappelleerd en dit (nog) niet heeft geleid tot afgifte van een lp, is geen aanleiding om aan te nemen dat in het geval van eiser zicht op uitzetting ontbreekt. Niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten geen lp aan eiser zullen verstrekken. Aan de Algerijnse autoriteiten mag ook enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken en om te bepalen welke stappen daarvoor nodig zijn. Verder weegt de rechtbank mee dat eiser geen activiteiten onderneemt om zijn terugkeer naar Algerije te bespoedigen, terwijl dit wel van hem mag worden verwacht. Zo blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 17 april 2025 dat eiser heeft aangegeven dat hij in geen geval wil terugkeren naar Algerije en dat hij liever eindeloos in vreemdelingenbewaring blijft dan dat hij terugkeert naar Algerije. Tot slot merkt de rechtbank op dat zij in rechtsoverweging 2 van deze uitspraak heeft geoordeeld dat verweerder - anders dan wat eiser betoogt - wel heeft voldaan aan zijn informatieplicht. Van een belangenafweging is dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [2]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.