ECLI:NL:RBDHA:2025:8566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
22/8103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van de aanvraag voor eenmalige energietoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Leiden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2025, in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leiden, wordt de afwijzing van de aanvraag voor een eenmalige energietoeslag beoordeeld. Eiser had op 17 mei 2022 een aanvraag ingediend, die op 22 juni 2022 door het college werd afgewezen. Het college stelde dat de inkomenssituatie van eiser onduidelijk was, waardoor het recht op de energietoeslag niet kon worden vastgesteld. Eiser betwistte deze afwijzing en voerde aan dat hij wel degelijk informatie had verstrekt over zijn inkomen, dat hoger was dan 120% van de bijstandsnorm.

De rechtbank concludeert dat de motivering van het college ondeugdelijk is. Eiser had in de referteperiode een inkomen van € 1.400,- per maand, inclusief een stagevergoeding van € 400,- en een lening van € 1.000,- van familie. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de afwijzing heeft gehandhaafd op basis van een onduidelijke inkomenssituatie. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de energietoeslag. Het college moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college

(gemachtigde: mr. K. Bergacker).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiser van 17 mei 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de motivering van het besluit van het college ondeugdelijk is. Het college heeft de afwijzing van eisers aanvraag van de eenmalige energietoeslag gehandhaafd, op de grond dat zijn inkomenssituatie onduidelijk was, zodat het college het recht op de eenmalige energietoeslag niet kon vaststellen. Eiser heeft in beroep nadere stukken ingebracht waaruit naar voren komt dat hij ten tijde van zijn aanvraag over een inkomen beschikte van meer dan 120% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm. Gelet op artikel 2, derde lid, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022, heeft eiser om die reden geen aanspraak op de eenmalige energietoeslag. Daarom laat de rechtbank de handhaving van de afwijzing van de aanvraag in stand.

Feiten en procesverloop

Op 17 mei 2022 heeft eiser de eenmalige energietoeslag 2022 aangevraagd.Bij besluit van 22 juni 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 2 november 2022 (bestreden besluit) heeft het college het op 27 juli 2022 ontvangen bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft de gedingstukken ingediend en schriftelijk verweer gevoerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen desgevraagd duidelijk hebben gemaakt geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.
Daarom heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Beoordeling

1. In deze beroepszaak moet de rechtbank beoordelen of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiser van 17 mei 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van het college dat eiser tijdens de bezwaarprocedure niet alle door het college opgevraagde financiële informatie heeft ingeleverd, waardoor zijn inkomenssituatie ten tijde van zijn aanvraag onduidelijk was. Het college heeft hierdoor het recht op de eenmalige energietoeslag niet kunnen vaststellen.
3. Eiser heeft in beroep (samengevat) betwist dat hij het college geen informatie heeft verschaft over zijn inkomsten ten tijde van zijn aanvraag. Hij heeft mededeling gedaan van alle feiten en omstandigheden die het college nodig had voor een goede afweging. Zo heeft hij opgegeven dat hij in de periode van maart 2022 tot en met september 2022 een stagevergoeding ontving van Crown Bioscience BV ter grootte van € 400,- per maand. Hij heeft bovendien vanuit oogpunt van volledige transparantie opgegeven dat hij ten tijde van belang geld heeft geleend van familie, terwijl dit volgens hem geen inkomen is. Omdat het college hem daarom niet heeft gevraagd, heeft hij aanvankelijk geen salarisspecificaties ingestuurd.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser op zijn aanvraagformulier heeft aangegeven dat hij ten tijde van belang € 1.400,- per maand aan inkomsten had. [1] De in beroep overgelegde salarisspecificaties en een overeenkomst van geldlening bevestigen dit. Het college had op basis van eisers inkomensgegevens kunnen vaststellen of hij aanspraak op de eenmalige energietoeslag had, of niet. Het college heeft dit ten onrechte niet gedaan, maar heeft de afwijzing van eisers aanvraag gehandhaafd, op de grond dat het recht op eenmalige energietoeslag vanwege eisers onduidelijke inkomenssituatie niet kon worden vastgesteld. Het bestreden besluit berust daarmee op een ondeugdelijke motivering. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5. Vervolgens rijst de vraag welke gevolgen deze vernietiging dient te hebben. De hoofdregel is dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. In dit geval is dat echter niet nodig. Het volgende is daarbij van belang.
6. De regeling voor de eenmalige energietoeslag is bedoeld voor huishoudens met een laag inkomen. Het college heeft hierbij beleidsvrijheid om te bepalen wat onder een laag inkomen moet worden verstaan. In de Beleidsregels is in artikel 2, derde lid, opgenomen dat een huishouden (alleenstaande of gezin) een laag inkomen heeft als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Voor het begrip inkomen is aansluiting gezocht bij het inkomensbegrip uit de Participatiewet (Pw).
7. De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van belang beschikte of kon beschikken over een inkomen van meer dan 120% van de voor hem geldende bijstandsnorm. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser in de referteperiode een maandelijks inkomen had van € 1.400,-. Hij ontving uit werk in loondienst (stagevergoeding) een bedrag van € 400,- per maand. Daarnaast leende eiser € 1.000,- per maand van familie ter voorziening in zijn levensonderhoud.
8. Eisers grond dat het geleende geld niet kan worden beschouwd als inkomen, treft geen doel. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw in aanmerking te nemen middelen. Dat staat in artikel 32 van de Pw. Een geldlening wordt in artikel 31, tweede lid, van de Pw niet uitgezonderd van het middelenbegrip. [2]
9. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dit betekent dat eiser wat het recht op de eenmalige energietoeslag 2022 betreft, geen gelijk krijgt.
10. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het beroepschrift is niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en ook verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 2 november 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.€ 400,- uit werk in loondienst en € 1.000,- aan overige inkomsten.
2.zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 oktober 2023; ECLI:NL:CRVB:2023:2016.