ECLI:NL:RBDHA:2025:8563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
NL23.34424
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op grond van medische redenen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Nigeriaanse eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij gezondheidsredenen aanvoerde die hem zouden beletten Nederland te verlaten. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag door de minister, die op 25 juli 2023 het primaire besluit nam en op 3 oktober 2023 het bezwaar ongegrond verklaarde. Eiser stelde dat het Bureau Medische Advisering (BMA) een onvolledig beeld had van zijn medische situatie, maar de rechtbank oordeelde dat het BMA-advies zorgvuldig was en dat er geen medische noodsituatie te verwachten was binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had afgewezen en dat er geen schending van artikel 8 van het EVRM was, omdat eiser niet had aangetoond dat zijn uitzetting in strijd zou zijn met zijn recht op respect voor privéleven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34424

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H. van Dooren).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 3 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Op 21 januari 2025 heeft eiser een aanvullend stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025 op zitting behandeld. De gemachtigden van partijen hebben deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1979 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op 29 juni 2023 heeft hij de onderhavige aanvraag ingediend. Hij legt hieraan tegen grondslag dat hij vanwege gezondheidsredenen Nederland niet kan verlaten.
Het BMA-advies
2.1.
Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft op 21 juli 2023 advies uitgebracht. In het advies wordt vermeld dat eiser meerdere medische klachten heeft. De aard van de medische klachten (als antwoord op vraag 1b), met daarbij een samenvatting van de meest belangrijke klachten en/of diagnostiek, worden als volgt omschreven in het BMA-advies:
“Uit de informatie van de behandelaren komt naar voren dat bij betrokkene naar eigen zeggen sprake is van verminderde belastbaarheid en ondraaglijke pijn van zijn linkerbeen: hij heeft het gevoel dat zijn hele been in brand staat en beweert geen gevoel te hebben in zijn bovenbeen. Betrokkene maakt tijdens het lopen gebruik van krukken. Vanwege deze klachten is betrokkene verwezen naar een fysiotherapeut. De fysiotherapeut heeft geen duidelijk beeld kunnen krijgen van wat er precies is gebeurd en waardoor deze klachten zijn ontstaan en vraagt zich af of hier sprake is van een conversie beeld (een psychische aandoening veroorzaakt door acute stress die zich uit in lichamelijke klachten).
Volgens de behandelend arts weigert betrokkene af en toe om voedsel, vocht en medicatie in te nemen. Uit de informatie komt naar voren dat betrokkene suïcidale uitingen heeft gedaan. Betrokkene heeft gezegd dat hij niet meer wil leven, omdat hij veel heeft meegemaakt in het verleden en ook al een tijd vast zit en daarom per direct stopt met medicatie, eten en drinken. Uit de informatie komt naar voren dat hij daarna uit zichzelf wel weer start met eten en drinken. Een daadwerkelijke zelfmoordpoging is niet beschreven. Voor zover bekend is er geen onderliggende psychiatrische diagnose gesteld.
2.2.
Verder vermeldt het BMA-advies dat eiser onder medische behandeling staat. Over de aard van deze behandeling, door wie deze wordt gegeven en de vraag of de behandeling van tijdelijke of van blijvende aard is, vermeldt het BMA-advies (als antwoord op vraag 2b) het volgende:
“Therapie: Betrokkene staat voor de klachten van zijn linkerbeen onder behandeling van een huisarts. De behandeling bestaat uit pijnstillende medicatie. Daarbij is hij in april 2023 verwezen naar een fysiotherapeut, maar vanwege omstandigheden heeft hij een aantal afspraken gemist. De fysiotherapeut heeft geen duidelijk beeld kunnen krijgen van wat er precies is gebeurd en waardoor deze klachten zijn ontstaan en vraagt zich af of hier sprake is van een conversie beeld (een psychische aandoening veroorzaakt door acute stress die zich uit in lichamelijke klachten). Omdat onduidelijk is wat de oorzaak is van deze klachten bij betrokkene kan geen uitspraak worden gedaan over hoe lang het gebruik van pijnstillende medicatie geïndiceerd is. Fysiotherapie is doorgaans van tijdelijke aard.
Verder wordt betrokkene momenteel niet behandeld. Zie voor een toelichting hierop het antwoord op vraag 1b.
Medicatie:
A. Tramadol (ter behandeling van pijnklachten)
B. Naproxen (ter behandeling van pijnklachten).”
2.3.
Over de te verwachten medische gevolgen bij het uitblijven van de onder 2b genoemde behandeling vermeldt het BMA-advies (als antwoord op vraag 3) het volgende:
“Bij uitblijven van de pijnstillende medicatie en de fysiotherapie zullen de pijnklachten en gevoelloosheid van het linkerbeen van betrokkene mogelijk blijven voortbestaan of wellicht kunnen verergeren.”
2.4.
Het BMA concludeert vervolgens (als antwoord op vraag 4):
“Bij het uitblijven van de behandeling van de klachten van het linkerbeen verwacht ik geen medische noodsituatie binnen deze termijn, omdat er geen aanwijzingen zijn dat dit voor betrokkene zal leiden tot overlijden, een (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid (activiteiten dagelijks leven), of een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis.”
Het bestreden besluit
3. Nu het BMA bij het uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden verwacht, heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
Beoordeling door de rechtbank
4. Eiser betoogt dat het BMA een onvolledig beeld heeft van zijn medische situatie en de behandelingen die hij ontvangt. Op 21 juli 2023 heeft eiser de bijlage ‘Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ overgelegd en de brief van zijn huisarts, die niet zijn meegenomen in het BMA-advies. De huisarts heeft opgemerkt dat eiser periodiek door de fysiotherapeut wordt gezien en behandeld. Volgens eiser worden in het BMA-advies de behandelingen die hij ontvangt van de fysiotherapeut gebagatelliseerd. In hoeverre fysiotherapie noodzakelijk is om eiser mobiel te houden, is evenmin onderzocht.
4.1.
De rechtbank overweegt dat eiser op 30 juni 2023 twee weken herstelverzuim is geboden en hij op 14 juli 2023 zijn patiëntdossier heeft overgelegd (‘Compleet patiëntdossier Medische Dienst PI Rotterdam’). Vervolgens heeft het BMA op basis van het patiëntdossier advies uitgebracht op 21 juli 2023. Dat het BMA de genoemde bijlage en de brief van de huisarts van 21 juli 2023 niet in zijn advies heeft betrokken, betekent niet zonder meer dat het BMA een onvolledig beeld had van de medische situatie van eiser. De brief van de huisarts vermeldt als diagnose: “
Chronische pijnklachten aan linkerbeen/rug als gevolg van mishandelingen in Libië”. Ook wordt vermeldt dat eiser in het detentiecentrum pijnstilling krijgt, periodiek door de fysiotherapeut wordt gezien en behandeld, dat eiser zich mobiliseert met elleboogkrukken en dat er weinig vooruitgang is in de mobiliteit. Verweerder stelt terecht dat deze informatie niet nieuw is ten opzichte van de medische omstandigheden die het BMA heeft betrokken. Dat eiser fysiotherapie ontvangt en pijnstilling krijgt – de medische behandeling voor zijn pijnklachten – is betrokken in het BMA-advies. Het BMA concludeert dat bij het uitblijven van de behandeling van de klachten van het linkerbeen geen medische noodsituatie te verwachten is binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden, omdat er geen aanwijzingen zijn dat dit voor eiser zal leiden tot overlijden, een (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid (activiteiten dagelijks leven), of een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis (zie hierboven onder 2.1 tot en met 2.4).
4.2.
De rechtbank ziet niet in dat het BMA-advies subjectief is. Het BMA-advies is een deskundigenadvies aan verweerder. Verweerder mag op een BMA-advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Voor het antwoord op de vraag of een advies aan deze vereisten voldoet, is onder meer van belang of het BMA alle bijzondere medische omstandigheden kenbaar in het advies heeft betrokken en een medisch inhoudelijke reactie daarop heeft gegeven (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1566, onder 3.3). Eiser heeft met de overgelegde informatie van de huisarts geen wezenlijk ander beeld geschetst van zijn medische situatie zoals die door het BMA is betrokken. Daarnaast is niet gebleken dat de fysiotherapie die eiser ontvangt in het BMA-advies wordt gebagatelliseerd. Uit het advies kan niet worden afgeleid dat, zoals eiser stelt, het BMA ervan uit is gegaan dat de fysiotherapie niet van de grond is gekomen. De bevindingen van de fysiotherapeut worden immers in het advies betrokken. Verweerder stelt verder terecht dat de vraag of fysiotherapie al dan niet van tijdelijke aard is, voor de beoordeling door het BMA in het kader van een medische noodsituatie niet relevant is. Het advies van het BMA luidt immers dat geen medische noodsituatie wordt verwacht, binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden, bij het geheel uitblijven van fysiotherapie. Eiser heeft ook geen contra-expertise overgelegd om het BMA-advies te weerleggen.
4.3.
Eiser stelt verder dat zijn medische situatie is verslechterd. Hij stelt volledig afhankelijk te zijn van krukken om te lopen. Als de fysiotherapie volledig stopt is volgens hem niet uit te sluiten dat hij volledig immobiel raakt. Hij voert aan – gelet op het arrest X van 22 september 2022 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof), ECLI:EU:C:2022:913 – dat verweerder rekening moet houden met de mogelijke gevolgen op langere termijn, nu immobiliteit zeer ernstig kan zijn wanneer de benodigde zorg uitblijft. De rechtbank stelt vast dat in het BMA-advies ook is meegenomen dat eiser gebruik maakt van krukken, eveneens is meegenomen in het advies dat eiser fysiotherapie ontvangt. De rechtbank ziet niet in dat het BMA onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen op langere termijn. Het BMA concludeert immers dat bij het uitblijven van fysiotherapie en pijnstilling volledig verlies van de ADL-zelfstandigheid niet te verwachten is binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Verder stelt verweerder terecht dat, voor zover eiser stelt dat zich op een langere termijn dan zes maanden een medische noodsituatie voor zal doen, het BMA weliswaar rekening houdt met situaties waarin ook na een periode van zes maanden mogelijk een medische noodsituatie kan ontstaan (zie het BMA-protocol, versie 2023, bladzijde 12), maar dat eiser niet met medische documenten heeft onderbouwd dat hij bij het uitblijven van fysiotherapie volledig immobiel zal raken. De enkele stelling daartoe is onvoldoende.
4.4.
Verder heeft eiser op 21 januari 2025 een brief overgelegd van de longarts. Verwijzend naar deze brief, stelt eiser dat zijn medische situatie is gewijzigd. De rechtbank volgt dit niet. Uit de brief van de longarts blijkt dat eiser op 10 januari 2025 op het spreekuur is geweest op de Afdeling Tuberculosebestrijding, vanwege verdenking op tuberculose. De longarts concludeerde dat er geen aanwijzingen zijn voor tuberculose en er geen ‘follow-up alhier’ aangewezen is. Eiser stelt dat nader onderzoek moet plaatsvinden, maar dat volgt niet uit de brief van de longarts. Verder heeft eiser geen recente medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn huidige situatie. Nu eiser, noch met de brief van de longarts, noch met enig ander medisch stuk heeft onderbouwd dat zijn medische situatie en/of de medische behandeling is veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van het eerdere BMA-advies, heeft verweerder terecht gesteld dat er onvoldoende aanleiding is om het BMA om een nader advies te verzoeken.
4.5.
Voorts betoogt eiser dat het BMA-advies onvoldoende concludent en inzichtelijk is ten aanzien van eisers psychische problematiek. Eiser valt op dat het BMA wel reisvoorwaarden stelt vanwege zijn psychische klachten, maar deze klachten niet of nauwelijks betrekt bij de beoordeling van een medische noodsituatie. Eiser stelt dat het BMA zijn psychische problematiek onvoldoende heeft beoordeeld.
4.6.
De rechtbank overweegt dat in het BMA-advies over de noodzakelijke medische voorwaarden bij de reis (als antwoord op vraag 5b) het volgende wordt vermeld:

Uit de informatie komt naar voren dat betrokkene suïcidale uitingen heeft gedaan die kunnen samenhangen met stressvolle situaties. Er wordt geen psychiatrische diagnose beschreven. Het is aannemelijk dat vanwege de eerdere suïcidale uitingen en de eventuele stress rondom de uitzetting het risico op suïcide kan toenemen. Daarom heb ik wel aanwijzingen dat enige medische voorziening door anderen (derden) noodzakelijk is, namelijk: meereizen van een psychiatrisch verpleegkundige. Deze kan betrokkene begeleiden gedurende de reis en de medicatie in beheer houden. Ook kan de psychiatrisch verpleegkundige betrokkene direct na de reis overdragen aan een arts op het vliegveld die een inschatting kan maken van de situatie van betrokkene en het risico op suïcide. Deze arts kan betrokkene zo nodig direct doorsturen voor (psychiatrische) behandeling.”
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van het BMA dat geen medische noodsituatie zal ontstaan niet strijdig is met de aanbeveling dat eiser tijdens zijn reis begeleid moet worden door een psychiatrisch verpleegkundige. De vraag of na terugkeer een medische noodsituatie zal ontstaan moet immers worden onderscheiden van de vraag welke voorwaarden tijdens de reis noodzakelijk zijn om geen gevaarlijke situatie te laten ontstaan. De aanbeveling van het BMA is mede gebaseerd op de eventuele stress rondom de uitzetting en het risico op suïcide dat kan toenemen in een uitzettingssituatie. Verder heeft het BMA de beantwoording in zijn advies of een medische noodsituatie te verwachten is alleen kunnen baseren op de bekende medische gegevens van eiser. Het BMA heeft in zijn advies betrokken dat eiser psychiatrisch niet is gediagnosticeerd. Evenmin heeft eiser met medische documenten onderbouwd dat hij een medische behandeling ondergaat voor zijn psychische problematiek. Volgens eiser kan hij, vanwege het gebrek aan rechtmatig verblijf, zijn medische situatie niet met documenten (nader) onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat aangenomen moet worden dat eiser voor zijn psychische problematiek onder behandeling staat, noch dat het achterwege blijven van die behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie. Gelet hierop kan ook niet worden geconcludeerd dat het BMA-advies naar wijze van totstandkoming onzorgvuldig en naar inhoud niet concludent is.
4.8.
Nu verweerder mocht afgaan op het BMA-advies en eiser er niet in is geslaagd om de juistheid van dat advies te weerleggen, is de slotsom dat artikel 64 van de Vw niet van toepassing is op eiser. De hiertoe aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Artikel 8 van het EVRM
5. Eiser betoogt verder, onder verwijzing naar het genoemde arrest X van het Hof, dat verweerder diende te beoordelen of zijn uitzetting in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.1.
Nog daargelaten dat eiser eerst in de beroepsfase heeft aangevoerd dat verweerder had moeten onderzoeken of uitzetting een schending van artikel 8 van het EVRM oplevert vanwege zijn privéleven, heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat eiser er niet in is geslaagd om dit aannemelijk te maken. Verweerder stelt terecht dat de enkele omstandigheid dat eiser in Nederland medische behandeling ondergaat, in dit geval onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van beschermenswaardig privéleven in Nederland. Er is immers geen medische noodsituatie te verwachten indien deze behandeling in Nigeria uitblijft. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn medische behandeling een bijzondere band met Nederland tot stand heeft gebracht.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.