In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2025, wordt de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser beoordeeld. Eiser, die in het bezit is van een verblijfsdocument in Bulgarije, stelt dat hij niet terug kan naar Bulgarije vanwege zijn kwetsbare situatie. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat de niet-ontvankelijk verklaring in stand kan blijven, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere kwetsbaarheid is aangetoond die zou leiden tot verregaande materiële deprivatie bij terugkeer naar Bulgarije. Eiser heeft op 12 december 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is door de minister op 5 maart 2025 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij al internationale bescherming geniet in Bulgarije. Tijdens de zitting op 2 mei 2025 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister waren wel aanwezig. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat hij psychische klachten heeft en dat hij bijzonder kwetsbaar is. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat eiser niet als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank komt tot de conclusie dat het besluit van de minister zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen aanleiding is voor aanvullende garanties bij terugkeer naar Bulgarije. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.