ECLI:NL:RBDHA:2025:8480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.11803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag van een kwetsbare vreemdeling met verblijfsdocument in Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2025, wordt de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser beoordeeld. Eiser, die in het bezit is van een verblijfsdocument in Bulgarije, stelt dat hij niet terug kan naar Bulgarije vanwege zijn kwetsbare situatie. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat de niet-ontvankelijk verklaring in stand kan blijven, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere kwetsbaarheid is aangetoond die zou leiden tot verregaande materiële deprivatie bij terugkeer naar Bulgarije. Eiser heeft op 12 december 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is door de minister op 5 maart 2025 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij al internationale bescherming geniet in Bulgarije. Tijdens de zitting op 2 mei 2025 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister waren wel aanwezig. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat hij psychische klachten heeft en dat hij bijzonder kwetsbaar is. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat eiser niet als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank komt tot de conclusie dat het besluit van de minister zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen aanleiding is voor aanvullende garanties bij terugkeer naar Bulgarije. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11803

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: N. Mikolajczyk).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is en de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 12 december 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 5 maart 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard nu eiser al internationale bescherming heeft in Bulgarije.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Eiser was bij deze zitting niet aanwezig. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister hebben aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser voert aan dat ten onrechte is gesteld dat eiser geen correcties en aanvullingen zou hebben opgestuurd. De correcties en aanvullingen op het gehoor zijn met de zienswijze ingediend. Daarnaast stelt eiser dat hij zwakbegaafd is en psychische klachten heeft. Dat eiser psychische klachten heeft, blijkt uit het medisch dossier (GZA). Hieruit blijkt ook dat sprake is van suïcide pogingen. Eiser heeft de dag voor het gehoor verzocht om hem eerst een medisch onderzoek aan te bieden, voordat hij zou worden gehoord. Eiser stelt dan ook dat hij bijzonder kwetsbaar en doet een beroep op IB2021/56 (asielverzoeken van bijzonder kwetsbare statushouders) en het Ibrahim-arrest [2] . De bijzondere kwetsbaarheid van eiser kan ertoe leiden dat hij in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terechtkomt in Bulgarije. Eiser voert verder aan dat hij zijn Bulgaarse verblijfsdocument niet meer in zijn bezit heeft en dat de minister onderzoek had moeten doen naar de vraag of eiser in Bulgarije met een nationaalrechtelijke intrekkingsgrond van internationale bescherming te maken krijgt, omdat zijn verblijfsdocument niet is verlengd. Eiser beroept zich tevens op artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Tot slot stelt eiser dat de minister in de beschikking onvoldoende duidelijk heeft gemaakt naar welke delen uit het voornemen wordt verwezen, zodat niet aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan.
3.1.
De rechtbank zal hieronder ingaan op de verschillende beroepsgronden. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat het beroep op artikel 64 van de Vw slechts een opmerking ten overvloede betreft. Om deze reden behoeft deze beroepsgrond geen verdere bespreking.
Niet meenemen correcties en aanvullingen in de beoordeling
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister toegelicht dat de correcties en aanvullingen, ingediend bij de zienswijze, inderdaad niet zijn meegenomen in de besluitvorming. De gemachtigde van de minister is echter van oordeel dat de inhoud van de correcties en aanvullingen de uitkomst van het besluit niet zou hebben veranderd. Dit omdat de correcties & aanvullingen geen wezenlijke correcties inhouden en eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank is van oordeel dat, nu de correcties en aanvullingen niet zijn meegenomen in de beoordeling, het besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen is. De vraag die voorligt is of dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd kan worden. Gelet op de omvang en inhoud van de correcties en aanvullingen en de toelichting ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad doordat de correcties en aanvullingen niet zijn meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank merkt hierbij op dat de drie correcties die eiser heeft ingediend reeds voldoende uit de overige verklaringen blijken, die door de minister ook zijn meegewogen in het besluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het gebrek gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Medisch onderzoek
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister in hetgeen de gemachtigde van eiser de dag voorafgaand aan het gehoor per brief naar voren heeft gebracht geen aanleiding had hoeven zien om eiser medisch te onderzoeken. Voorafgaand aan het gehoor heeft eiser geen medische stukken overgelegd, zodat niet is gebleken dat eiser op dat moment een medisch onderzoek had moeten worden aangeboden. Daarbij stelt de rechtbank vast dat tijdens het gehoor kenbaar rekening is gehouden met hetgeen door de gemachtigde van eiser in de brief is aangevoerd. Zo is eiser gevraagd naar zijn klachten, behandeling en medicijngebruik.
5.1.
Bij de zienswijze zijn de medische stukken aangeleverd. Uit deze stukken volgt niet dat eiser zwakbegaafd is, wel volgt hieruit dat er sprake is van psychische klachten. In het medisch dossier is ook te lezen dat eiser op 24 februari 2025 heeft aangegeven dat het goed met hem gaat, hij geen behoefte aan hulp heeft en dat wordt opgemerkt dat eiser een goedlachse, ontspannen jongen is. Naar het oordeel van de rechtbank had de minister in de medische stukken geen aanleiding hoeven zien om het Bureau Medische Advisering alsnog in te schakelen. De rechtbank acht hierbij ook van belang dat ten tijde van het gehoor evenmin is gebleken dat medisch onderzoek nodig was. Daarbij heeft eiser niets aangevoerd en ook overigens is niets gebleken waaruit volgt dat eiser niet juist of niet volledig heeft kunnen verklaren tijdens het gehoor. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bijzonder kwetsbaar persoon
6. Uit het arrest Ibrahim volgt dat de bijzondere kwetsbaarheid van individuele statushouders ertoe kan leiden dat zij bij terugkeer naar de lidstaat waar zij een asielvergunning hebben gekregen, buiten hun eigen wil en keuzes om, terecht zullen komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. [3] De medische situatie van een statushouder kan hem bijzonder kwetsbaar maken. De bewijslast dat er sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid ligt bij de vreemdeling. [4]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat niet is gebleken van een bijzondere kwetsbaarheid van eiser waardoor hij bij terugkeer naar Bulgarije in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zal komen. De minister heeft daarbij mogen meewegen dat niet is gebleken dat de psychische klachten van eiser van dien aard zijn dat hij bijzonder kwetsbaar is. Daarbij heeft eiser zich enkele maanden staande gehouden in Bulgarije en is toegang tot medische zorg mogelijk geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om met zijn persoonlijke relaas aannemelijk te maken dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser, doordat hij internationale bescherming heeft in Bulgarije, dezelfde rechten en plichten heeft als Bulgaarse burgers. Het is aan eiser om deze rechten te effectueren. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser dat onvoldoende heeft gedaan. Van eiser had mogen worden verwacht dat hij zich tot de Bulgaarse (hogere) autoriteiten zou wenden als hij problemen ondervond bij het effectueren van zijn rechten als statushouder. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Niet in bezit hebben Bulgaars verblijfsdocument
7. Ter zitting heeft eiser benoemd dat hij op de hoogte is van de lijn van de Afdeling dat, ondanks de mogelijkheid dat er een intrekkingsprocedure gestart kan worden wanneer iemand zijn verblijfsdocument niet meer in bezit heeft, in beginsel wel van de internationale bescherming uit mag worden gegaan. Hij wenst zijn beroepsgrond dan ook aan te passen. Volgens eiser moeten er garanties geboden worden aan eiser wanneer hij terug zou moeten naar Bulgarije. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de minister voldoende gemotiveerd overwogen dat eiser niet als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt en dat er bij terugkeer naar Bulgarije geen toestand van verregaande materiele deprivatie zal ontstaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor de minister om aanvullende garanties te vragen bij terugkeer. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verwijzen naar het voornemen
8. Eiser stelt dat de minister voldoende kenbaar naar het voornemen dient te verwijzen door de tekst uit het voornemen in de beschikking over te nemen. Een enkele verwijzing naar het voornemen is volgens hem onvoldoende. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het voornemen is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, maar vormt een onderdeel van de besluitvormingsprocedure. [5] In de beschikking is de tekst van het voornemen niet letterlijk overgenomen, maar is wel duidelijk genoemd naar welk deel van het voornemen wordt verwezen, in enkele gevallen met verwijzing naar het paginanummer van het voornemen. Eiser heeft niet aangevoerd op welke punten er volgens hem onvoldoende kenbaar naar het voornemen is verwezen. De rechtbank is van oordeel dat de minister op de betreffende onderwerpen in de beschikking heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de tekst uit het voornemen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit waarin de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand blijft.
10. Nu het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt gepasseerd, bestaat er in dit geval aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Dit bedrag wordt door de rechtbank vastgesteld op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907,- per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond en
  • veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,- (achttienhonderdveertien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL25.11804.
2.Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
3.Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219, punten 89 en 90.
4.IB2021/56 pag. 3.