ECLI:NL:RBDHA:2025:8443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.9495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op basis van onvoldoende bewijs van seksuele geaardheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 mei 2025, wordt de opvolgende asielaanvraag van eiser behandeld. Eiser, die eerder asiel heeft aangevraagd op basis van zijn seksuele geaardheid, is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat de verklaringen van eiser over zijn relatie met [naam] niet overtuigend zijn. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn geaardheid niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt, ondanks dat [naam] een verblijfsvergunning heeft gekregen. De rechtbank wijst erop dat eiser in zijn verklaringen te algemeen en oppervlakkig is geweest en dat hij niet voldoende inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens voor [naam]. De rechtbank verklaart het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond, maar oordeelt wel dat eiser recht heeft op proceskostenvergoeding omdat de minister niet tijdig heeft beslist op de aanvraag. De proceskosten worden vastgesteld op € 453,50. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en overtuigende bewijsvoering in asielzaken, vooral als het gaat om claims van seksuele geaardheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9495

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: N. Mikolajczyk).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Eiser is het niet eens met de afwijzende beschikking. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister heeft kunnen oordelen dat eiser algemeen en oppervlakkig heeft verklaard over zijn relatie met [naam]. Dat [naam] inmiddels een verblijfsvergunning heeft ontvangen maakt dit niet anders. Eiser dient zijn geaardheid immers door middel van eigen verklaringen aannemelijk te maken. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 15 januari 2018 asiel aangevraagd in Nederland. Bij besluit van
1 mei 2018 is de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het beroep van eiser is door deze rechtbank op
24 mei 2018 ongegrond verklaard. Het besluit van 1 mei 2018 is bij uitspraak van 27 juni 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) onherroepelijk geworden.
2.1.
Eiser heeft vervolgens op 17 augustus 2018 opnieuw een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning. Bij besluit van 15 november 2018 is deze aanvraag eveneens niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 12 december 2018 heeft eiser dit beroep ingetrokken.
2.2.
Op 10 december 2018 heeft eiser aangifte gedaan van mensenhandel en is aan hem een verblijfsvergunning verleend van 10 december 2018 tot 10 december 2019. Deze verblijfsvergunning is bij besluit van 12 maart 2019, met ingang van 21 januari 2019, ingetrokken wegens seponering van de zaak.
2.3.
Eiser heeft op 19 maart 2019 een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij Nigeria heeft verlaten omdat hij homoseksueel is en dat dit illegaal is in Nigeria. Bij besluit van 4 augustus 2020 is de aanvraag afgewezen als ongegrond omdat eiser zijn seksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 1 juli 2021 het beroep ongegrond verklaard. Op 23 november 2022 is het besluit, bij uitspraak van de Afdeling, onherroepelijk geworden.
2.4.
Eiser heeft op 24 februari 2023 onderhavige opvolgende asielaanvraag ingediend.
2.5.
Op 11 februari 2025 heeft eiser een ingebrekestelling gestuurd en op 27 februari 2025 heeft eiser een beroep niet tijdig ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 28 februari 2025 de aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g van de Vw, afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.6.
Hierop heeft eiser op 17 maart 2025 laten weten het niet eens te zijn met het besluit van 28 februari 2025 en het beroep op inhoudelijke gronden voort te willen zetten.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A.k Umar als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep niet tijdig beslissen
3. De rechtbank stelt vast dat de minister niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft een geldige ingebrekestelling verstuurd en sindsdien zijn er twee weken verstreken zonder dat de minister heeft beslist op de aanvraag. De minister heeft na het instellen van het beroep met het bestreden besluit alsnog beslist op de aanvraag. Eiser heeft daarom geen inhoudelijk belang meer bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk. [1]
3.1.
Wel bestaat er aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
Beroep tegen het alsnog genomen besluit
4. Eiser stelt dat ten onrechte aan hem is tegengeworpen dat hij oppervlakkig verklaard heeft over zijn gevoelens voor [naam]. Dat eiser als eerste in seksuele termen heeft verklaard op de vraag wat hij het leukste vindt aan [naam] maakt niet dat geconcludeerd kan worden dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de homoseksuele relatie. In een relatie gaat het namelijk om het samenstel van de verschillende aspecten die een persoon tot een geliefde maken. Door eerst seksuele kenmerken te noemen heeft eiser geen rangorde willen aangeven. Later verklaart eiser over de eigenschappen die hij het leukste vindt aan [naam]. Het is niet duidelijk waarom dit algemene verklaringen zijn, omdat niet iedereen zijn partner op dezelfde wijze zal omschrijven. Voor eiser zijn dit de belangrijkste eigenschappen. Als dit niet voldoende duidelijk was, had het op de weg van de minister gelegen om hierop door te vragen tijdens het gehoor. Eiser stelt verder dat het feit dat hij [naam] in een moeilijke tijd heeft toegelaten er al blijk van geeft dat er meer dan een vriendschap is tussen hen, omdat hij ‘gewone’ vrienden niet zou toelaten in een tijd van een depressie. Eiser stelt tot slot dat [naam] een verblijfsvergunning heeft gekregen op grond van zijn geaardheid. Eiser meent dat zijn eigen geaardheid daarmee ook aannemelijk is geworden en hij daarom ook een verblijfsvergunning moet krijgen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen over de gestelde relatie met [naam] niet overtuigen omdat de verklaringen oppervlakkig en algemeen van aard zijn. Zo heeft eiser in seksuele termen verklaard over wat hij het leukste vindt aan [naam]. Op de vraag wat eiser het leukste vindt aan de persoonlijkheid van [naam] heeft eiser verklaard dat [naam] sociaal, vriendelijk en niet verlegen is. De minister heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser hiermee weinig inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens voor [naam]. Hierbij heeft de minister kunnen betrekken dat de relatie van eiser naar eigen zeggen al zeven jaar duurt. De minister had in dat licht dan ook mogen verwachten dat eiser meer inzicht kon verschaffen in zijn gevoelens voor [naam]. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de minister bij onduidelijkheid hierop had moeten doorvragen. Uit het gehoor blijkt immers dat eiser hier meerdere malen over is bevraagd. De minister heeft verder kunnen overwegen dat eiser de steun die hij van [naam] kreeg enkel heeft onderbouwd met oppervlakkige verklaringen. Eiser heeft hierover verklaard dat [naam] hem steunde, er voor hem was en hem heeft geadviseerd en verteld dat de moeilijke tijd voorbij zou gaan. De minister heeft hierbij kunnen overwegen dat nu eiser stelt dat steun voor hem essentieel is in een liefdesrelatie, van hem mag worden verwacht dat hij uitlegt wat de steun van [naam] onderscheid van steun die ook op vriendschappelijke wijze zou kunnen plaatsvinden. Dat eiser gewone vrienden niet zou toelaten in een tijd van depressie, heeft de minister dan ook onvoldoende kunnen achten.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister heeft mogen meewegen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in de ontwikkelingen/veranderingen in zijn relatie met [naam]. Met het besluit van 4 augustus 2020 is de geaardheid van eiser niet geloofwaardig geacht. Dit besluit is in rechte vast komen te staan. Het enkele feit dat [naam] inmiddels een verblijfsvergunning heeft gekregen, wat als asielmotief in de opvolgende aanvraag is aangevoerd, heeft de minister onvoldoende kunnen vinden om de geaardheid van eiser geloofwaardig te achten. Eiser dient immers door middel van zijn eigen verklaringen aannemelijk te maken dat hij homoseksueel is.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het besluit van
28 februari 2025, ongegrond. Dat betekent dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Omdat de minister niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van eiser en er pas na het instellen van beroep op de aanvraag is beslist, krijgt eiser de proceskosten die hij heeft moeten maken voor het beroep tegen het niet tijdig beslissen wel terug.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen het besluit van 28 februari 2025, ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3348.