In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 13 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 20 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft namelijk op 1 augustus 2019 Duitsland verlaten en is naar Marokko uitgezet, waardoor de verantwoordelijkheid van Duitsland volgens artikel 19, derde lid, van de Dublinverordening is komen te vervallen. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat de verantwoordelijkheid van Duitsland niet is geëindigd en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten bij asielaanvragen. De rechtbank verwijst naar relevante jurisprudentie, waaronder de arresten Ghezelbash en Karim, om de juridische basis van haar oordeel te onderbouwen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.