ECLI:NL:RBDHA:2025:8347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep inzake maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser, de minister van Asiel en Migratie, tegen de maatregel van bewaring die op 11 november 2024 was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 30 april 2025 is opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot 14 februari 2025 rechtmatig was. De rechtbank heeft geconstateerd dat de kennisgeving van het voortduren van de bewaring op 29 april 2025 is ingediend, maar dat het vooronderzoek pas op 7 mei 2025 is gesloten, wat een termijnoverschrijding inhoudt. Desondanks oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van onrechtmatigheid van het voortduren van de maatregel, omdat de rechtbank binnen een redelijke termijn uitspraak heeft gedaan en eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank concludeert dat er zicht is op uitzetting naar Marokko en dat eiser onvoldoende meewerkt aan zijn uitzetting. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19728

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. T. Esen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 11 november 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op 29 april 2025 in kennis gesteld van het voortduren van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hier niet op gereageerd.
Verweerder heeft op 30 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 7 mei 2025.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1999.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 20 februari 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 14 februari 2025, rechtmatig was. [2] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de sindsdien verstreken periode tot aan de opheffing van de maatregel van belang.
4. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. De kennisgeving van het voortduren van bewaring is op 29 april 2025 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van de kennisgeving die gelijk wordt gesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 6 mei 2025 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 7 mei 2025 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
5. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Niettemin is sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM [3] , omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit. [4] Aangezien deze termijn niet is overschreden, ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring reeds hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten sluiten. [5] Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad. Bovendien is de maatregel van bewaring op 30 april 2025 opgeheven, waardoor eiser niet langer in bewaring zit. De overschrijding zal ook hierom geen gevolgen hebben voor eiser.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om te concluderen dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig was. In zijn algemeenheid bestaat er zicht op uitzetting naar Marokko. Er zijn geen aanknopingspunten dat dit voor eiser anders is. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiser geen invulling geeft aan zijn meewerkplicht. Zo heeft eiser tijdens de vertrekgesprekken van 11 februari, 12 maart en 8 april 2025 gesteld inspanning te hebben verricht om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen, maar hij staaft die gestelde inspanningen niet. Nu eiser niet volledig en actief meewerkt aan zijn uitzetting, kan niet gesteld worden dat geen zicht op uitzetting bestaat.
7. Uit het voortgangsrapport van verweerder volgt verder dat op 27 februari, 20 maart en 10 april 2025 is gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten over het verloop van de LP-aanvraag en dat op 11 februari, 12 maart en 8 april 2025 met eiser vertrekgesprekken zijn gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook voldoende voortvarend gehandeld.
8. Met inachtneming van de ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 mei 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.EHRM 9 januari 2003, (JV 2003/129) (arrest Kadem).
5.Artikel 96, tweede lid, van de Vw.