ECLI:NL:RBDHA:2025:8300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
NL25 9580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 19 november 2024. In die uitspraak werd de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen twee weken te beslissen op de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf, gericht op gezinshereniging, conform artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De minister heeft deze termijn echter overschreden, wat aanleiding geeft voor het huidige beroep.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat de minister een expliciete termijn was opgelegd. De rechtbank constateert dat de minister niet tijdig heeft beslist en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn van twee weken op, te rekenen vanaf de verzending van deze uitspraak. Tevens wordt er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-.

Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn gemaakt voor het indienen van het beroepschrift. De rechtbank kent een bedrag van € 453,50 toe, rekening houdend met de wegingsfactor voor de aard van de zaak. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 maart 2025, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9580
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 november 20241. In die uitspraak staat onder meer dat de minister binnen twee weken na verzending van die uitspraak alsnog moet beslissen op de aanvraag van eiser om een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel “familie en gezin” in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (de aanvraag). De minister heeft zich aan deze termijn niet gehouden. Eiser stelt daarom nu beroep in.
Overwegingen
De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3

1.ECLI:NL:RBDHA:2024:19534.

2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 19 november 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit.4 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiser dus ontvankelijk.
Is het beroep van eiser gegrond?
4. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
5. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
6. De minister heeft niet verzocht om een langere nadere beslistermijn. Uit het dossier blijkt ook niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de rechtbank een langere beslistermijn moet opleggen. De rechtbank legt de minister daarom een nadere beslistermijn op van twee weken. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
7. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.7 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.

4.ECLI:NL:RVS:2021:774.

5 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 194,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van C.A.A.W. van der Heijden, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 maart 2025
Bent u het niet eens met de uitspraak?
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.