In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. D.J. Keiman, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel gezinshereniging, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden en dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld, waardoor het beroep terecht is ingediend en kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft besloten dat verweerder alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiser. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- moet vergoeden en dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 19 november 2024.