ECLI:NL:RBDHA:2025:8223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
NL25.7086 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen eerdere uitspraak inzake asielaanvraag van Syrische nationaliteit met betrekking tot Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2025 uitspraak gedaan over het verzet van een Syrische opposant tegen een eerdere uitspraak van 31 maart 2025. De opposant had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze was door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank had het beroep van de opposant ongegrond verklaard, maar de opposant heeft verzet ingesteld, omdat hij nieuwe informatie over de situatie in Polen had aangedragen. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, omdat zij twijfels had over de eerdere uitspraak en oordeelde dat de zaak ten onrechte zonder zitting was afgedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nieuwe informatie over de situatie in Polen relevant is en dat de minister en de rechtbank deze informatie niet in hun overwegingen hadden betrokken. De uitspraak van 31 maart 2025 is vervallen en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van de opposant tot een bedrag van € 907,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7086 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam], opposant [1] ,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. K.S. Kort),
tegen de uitspraak van deze rechtbank van 31 maart 2025 in het beroep van opposant tegen,

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. Opposant stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft opposants aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met het bestreden besluit van 12 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag.
1.1.
Opposant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is door deze rechtbank en deze zittingsplaats bij uitspraak van 31 maart 2025 – met toepassing van artikel 8:54 van de Awb [2] – ongegrond verklaard.
1.2.
Opposant heeft op 18 april 2025 tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het verzet op 1 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van opposant en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 31 maart 2025 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [3] is dat het beroep ongegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De uitspraak van 31 maart 2025
4. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht, omdat ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank heeft geoordeeld, dat opposant zijn stellingen dat hij in Polen slachtoffer is geweest van een pushback en door de Poolse autoriteiten is mishandeld, niet aannemelijk heeft gemaakt en deze stellingen onvoldoende zijn om af te wijken van het uitgangspunt dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld, dat opposant als Dublinclaimant Polen rechtmatig zal inreizen en niet is gebleken dat hij bij of na overdracht aan Polen in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als vreemdelingen die illegaal de buitengrens van Polen oversteken. De rechtbank heeft verder overwogen dat het op de weg van opposant ligt om over een onrechtmatige behandeling te klagen bij de autoriteiten in Polen of de (hoogste) rechter. De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat de overdracht niet van onevenredige hardheid getuigt en dat de omstandigheden die opposant aanvoert geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Dit omdat opposant de gestelde psychische klachten op geen enkele wijze heeft onderbouwd en de overige omstandigheden die opposant naar voren heeft gebracht zien op een andere vraag, of ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Het verzet
5. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank aanleiding om tot het oordeel te komen dat de zaak ten onrechte zonder het houden van een zitting is afgedaan. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
6. Opposant voert aan dat hij op zitting gehoord had moeten worden. Opposant stelt dat hij op zitting informatie naar voren had willen brengen waaruit blijkt dat Polen een asielstop zal instellen. Deze informatie was volgens opposant op het moment van de uitspraak bekend. Opposant verwijst hierbij naar twee online artikelen [4] , een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 21 maart 2025 [5] en aankondigingen van de premier van Polen, dat Polen niet langer zal voldoen aan de Dublinverordening en geen migranten uit andere Europese landen zal toelaten. Opposant stelt dat deze onderwerpen op zitting hadden moeten worden behandeld. Opposant stelt verder dat een mondelinge behandeling bij uitstek geschikt is om, met het oog op artikel 17 van de Dublinverordening, de persoonlijke omstandigheden nader toe te lichten. Opposant voert daarbij aan dat over de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening divergerende jurisprudentie bestaat. [6]
6.1.
Opposant voert voorts aan dat Nederland zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken gelet op de door de premier van Polen aangekondigde maatregelen die verband houden met het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook voert opposant aan dat hij getraumatiseerd is door zijn ervaringen in Polen en dat hij veel steun heeft aan zijn in Nederland verblijvende zussen. Opposant beroept zich op de onevenredige hardheid van de overdracht aan Polen. Opposant stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de overdracht niet getuigt van onevenredige hardheid en dat het bestreden besluit gelet op dit motiveringsgebrek niet in stand had kunnen blijven, omdat het niet toepassen van artikel 17 van de Dublinverordening niet deugdelijk is gemotiveerd. [7]
7. De rechtbank is van oordeel dat in het verzetschrift en op de zitting de rechtbank is geconfronteerd met nieuwe informatie omtrent de situatie in Polen. In wat opposant aanvoert ziet de rechtbank bovendien aanleiding om te twijfelen aan de uitkomst van de procedure. De rechtbank is in dit verband van oordeel dat de artikelen, waar opposant naar verwijst, relevante en objectieve informatie bevatten over Polen. De relevantie is erin gelegen dat de uitlatingen van de premier van Polen, over dat Polen zich niet meer zal houden aan de Dublinverordening, moeten worden gezien in het licht van de uit de artikelen naar voren komende houding van Polen ten aanzien van asielaanvragen. Over deze houding wordt in de artikelen gezegd dat de opschorting van het recht om asiel aan te vragen in strijd wordt geacht met de Grondwet en meerdere internationale verdragen en de Senaat toch met meerderheid de wet heeft aangenomen, waarna de premier heeft gezegd direct tot actie over te gaan. De rechtbank stelt vast dat de minister noch de rechtbank deze relevante en objectieve informatie heeft betrokken in de besluit- en oordeelsvorming. Daarnaast maakt ook de verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank Haarlem dat ook het rechterlijk oordeel hierover niet buiten redelijke twijfel staat. Ook deze informatie is immers van belang voor de beoordeling van de vraag of ten aanzien van Polen nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
7.1.
Met inachtneming van alle relevante informatie heeft de rechtbank niet kunnen oordelen dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Er zal dan ook een nadere beoordeling dienen plaats te vinden. Gelet op de gegrondverklaring van het verzet behoeven de overige verzetsgronden geen bespreking meer.
7.2.
De rechtbank concludeert dat de zaak ten onrechte zonder het houden van een zitting is afgedaan. Het verzet is gegrond. Op grond van artikel 8:55, zevende lid, van de Awb komt de uitspraak waartegen verzet is gedaan te vervallen en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

Conclusie en gevolgen

8. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat opposant gelijk krijgt. De uitspraak van 31 maart 2025 vervalt en de rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
8.1.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door opposant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van een verzetschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Omdat aan opposant een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 907,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is gepubliceerd en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Notes from Poland, ‘Polish parliament approves bill allowing suspension of asylum rights’, 21 februari 2025; euobserver, ‘Poland’s ban on asylum – a new low’, 28 februari 2025.
6.Opposant verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 27 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3963.
7.Opposant verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.