ECLI:NL:RBDHA:2025:8093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
C/09/677360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder en benoeming van een voogd over meerdere minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2025 uitspraak gedaan over de verzoeken tot gezagsbeëindiging van de moeder over haar vijf kinderen en de benoeming van een voogd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de kinderen al geruime tijd onder toezicht staan en niet meer bij de ouders wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, wat leidt tot ernstige bedreigingen in hun ontwikkeling. De rechtbank heeft de verzoeken van de Raad toegewezen, waarbij de GI als voogd is benoemd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is om de kinderen een stabiele en veilige omgeving te bieden, en dat de moeder, ondanks de beëindiging van het gezag, altijd hun moeder zal blijven en een rol in hun leven zal spelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/677360 / FA RK 24-8992
C/09/677375 / FA RK 24-8998
C/09/677405 / FA RK 24-9018
Datum uitspraak: 9 mei 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over verzoeken tot gezagsbeëindiging en benoeming van een voogd
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over
-
[kind 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [kind 1] ,
-
[kind 2], geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [kind 2] ,
-
[kind 3], geboren op [geboortedatum 3] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [kind 3] ,
-
[kind 4], geboren op [geboortedatum 4] 2018 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [kind 4] ,
-
[kind 5], geboren op [geboortedatum 5] 2020 in [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [kind 5] .
en gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. L. Rijsdam te Leiden,
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de GI.
De rechtbank merkt ten aanzien van de verzoeken betreffende [kind 1] en [kind 2] tevens als belanghebbenden aan:
[gezinshuisouders 1],
hierna te noemen: de gezinshuisouders van [kind 1] en [kind 2] ,
beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt ten aanzien van de verzoeken betreffende [kind 4] en [kind 5] tevens als belanghebbenden aan:
[gezinshuisouders 2],
hierna te noemen: de gezinshuisouders van [kind 4] en [kind 5] ,
beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt ten aanzien van de verzoeken als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 21 februari 2025 heeft de rechtbank de behandeling van de verzoeken aangehouden tot deze zitting om de moeder in de gelegenheid te stellen om een verweerschrift met producties in te dienen.
1.2.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de drie verzoekschriften van de Raad met bijlagen, ontvangen op 16 december 2024;
  • de beschikking van 21 februari 2025.
1.3.
Op 11 april 2025 heeft de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder;
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] en [naam 3] namens de GI.
De moeder, de vader en de gezinshuisouders zijn niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat zij allen wel juist zijn opgeroepen.
1.4
De advocaat van de moeder heeft mondeling ter zitting verzocht om gezien de afwezigheid van de moeder de behandeling van de verzoeken van de Raad opnieuw aan te houden. De rechtbank heeft dit verzoek, na de Raad en de GI daarover te hebben gehoord, afgewezen.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 21 februari 2025.
2.2.
Bij beschikking van 21 februari 2025 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] verlengd tot 5 augustus 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] , [kind 2] , [kind 4] en [kind 5] in een gezinsgerichte voorziening en van [kind 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot diezelfde datum. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
2.3.
De GI heeft zich bij brief van 4 december 2024 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.
2.4.
De (advocaat van de) moeder heeft geen verweerschrift met producties ingediend.

3.De verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder over de kinderen te beëindigen en de GI tot voogd(es) over [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad motiveert de verzoeken als volgt. De kinderen staan al geruime tijd onder toezicht en wonen al jaren niet meer bij de ouders, omdat er zorgen waren over de verzorging, structuur en begrenzing bij de ouders thuis. De kinderen werden door ouders onvoldoende gestimuleerd in hun ontwikkeling. Ouders erkenden de problemen niet en kwamen de afspraken niet voldoende na. Ook lukte het de ouders niet om met hulpverlening tot verandering te komen. De kinderen hebben, waarschijnlijk mede door hun beschadigende voorgeschiedenis, meer dan gemiddeld behoefte aan duidelijkheid en nabijheid. Dit wordt hen geboden op de plekken waar zij nu wonen, waar zij door professionele en liefdevolle opvoeders worden verzorgd en gestimuleerd. Na de uithuisplaatsing hebben de kinderen zich dan ook positief ontwikkeld op hun nieuwe woonplekken.
De ouders zijn de afgelopen jaren onvoldoende tot ontwikkeling gekomen. In 2022 concludeerde het NIFP dat de moeder en de vader niet in staat waren om aan te sluiten bij de specifieke opvoedbehoeften van de kinderen. Het NIFP schreef dat de ouders onvoldoende konden aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen en bij wat de kinderen nodig hebben, maar ook dat ouders mogelijk in beslag werden genomen door hun eigen problematiek. De Raad heeft gedurende het onderzoek naar de noodzaak van een gezagsbeëindiging gemerkt dat de ouders veel hebben meegemaakt en nog steeds, op meerdere gebieden (financieel, lichamelijk, organisatorisch, opvoedkundig) problemen hebben. Dit maakt dat de ouders dus ook op veel gebieden werk te doen hebben. De ouders geven veel om de kinderen en zijn lief voor de kinderen tijdens de bezoekmomenten. De Raad is desondanks bezorgd dat de ouders nog altijd onvoldoende voorzien in de behoeften van de kinderen. De ouders komen bijvoorbeeld structureel te laat bij de bezoekmomenten en belangrijke gesprekken en het lukt hen niet om essentiële zaken, zoals school, op tijd te regelen. Bij ouders bestaat er te weinig inzicht in de gevolgen daarvan voor de kinderen, zij lijken niet in staat om zich hierin te verplaatsen of te verdiepen.
De kinderen wonen inmiddels vijf jaar niet meer thuis en hebben last van de onzekerheid over hun perspectief. Het is de ouders de afgelopen jaren niet gelukt om voldoende hun verantwoordelijkheid te nemen als ouder. De Raad denkt dat het helpend kan zijn als een voogd zich kan richten op het nemen van de (soms moeilijke) beslissingen over de kinderen. De ouders kunnen zich dan volledig richten op de omgang met de kinderen. De Raad denkt dat deze rolverdeling de kans vergroot op een stabiel contact tussen de ouders en de kinderen. De Raad acht het in het belang van de kinderen om de GI te belasten met de voogdij, omdat een neutrale en professionele blik nodig is om de belangen van de kinderen te behartigen, mede vanwege de moeizame samenwerking tussen de ouders en de gezinshuisouders.

4.De standpunten

4.1
Namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder verzoekt om de verzoeken van de Raad af te wijzen en motiveert dat als volgt. Voor zover bekend, is de financiële situatie van de ouders stabiel. De vader heeft een baan. De baan van de vader maakt het lastig om de kinderen te bezoeken. De kinderen zitten ook op verschillende plekken. Volgens de moeder gaat dit de afgelopen periode wel beter. De situatie is voor de moeder heel zwaar. Ze mist de kinderen en het lezen van de stukken heeft een weerslag op haar gezondheid. Ook de geplande verhuizing van de gezinshuisouders van [kind 1] en [kind 2] naar Limburg is zwaar voor de moeder. De moeder heeft er op zich vrede mee dat het perspectief van de kinderen daar ligt waar zij nu verblijven, maar de moeder is bang dat zij helemaal niet meer bij de kinderen wordt betrokken als haar gezag wordt beëindigd. De moeder probeert altijd mee te werken. Ook als er medicatie nodig is, denkt zij mee, maar zij heeft de voorkeur om het eerst via een alternatieve geneeswijze te proberen. Er wordt dan gezegd dat zij niet meewerkt. Dat moet niet zo gezien worden. De moeder wil graag haar zorgen kunnen blijven uiten, meedenken en betrokken blijven.
4.2
De GI staat achter de verzoeken van de Raad. Bij alle kinderen is het perspectief bij hun huidige woonplek bepaald. Dit is door de rechtbank onderschreven. De ouders accepteren dat niet en dragen dat ook uit naar de kinderen. Hierdoor zitten de kinderen in een loyaliteitsconflict. De gezagsbeëindiging zal voor meer duidelijkheid zorgen bij de kinderen. Daarnaast voegt de GI nog toe dat [kind 4] en [kind 5] nog erg jong zijn en de ouders niet op de hoogte zijn van hun leven doordat zij niet altijd naar de bezoekmomenten komen. Ook bij [kind 3] komen zij niet vaak langs waardoor zij niet op de hoogte zijn hoe het met hem gaat.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en wijst de verzoeken tot beëindiging van het gezag van de moeder daarom toe.
5.3.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. De kinderen hebben vanwege hun belaste verleden een bovengemiddelde opvoedbehoefte. Er is sprake van meervoudige persoonlijke problematiek en het lukt de moeder onvoldoende om bij hun opvoedbehoeften aan te sluiten. De moeder komt niet op tijd of helemaal niet naar afspraken, omgangsmomenten en evaluaties en weet niet wat er in het leven van de kinderen speelt. Hierdoor is de moeder ook niet in staat om gezagsbeslissingen te nemen. De moeder heeft geen inzicht in de nadelige gevolgen hiervan voor de kinderen en is daarin niet leerbaar gebleken. De Raad geeft daarbij aan dat dit niet komt door onwil, maar door onmacht. De moeder ziet wel in dat het perspectief van de kinderen bij de gezinshuisouders en de accommodatie van de jeugdaanbieder ligt, maar zij draagt dit met betrekking tot [kind 1] en [kind 2] niet naar hen uit. De moeder geeft [kind 1] en [kind 2] daarmee niet de emotionele toestemming om in het gezinshuis te verblijven. Dat is van invloed op deze kinderen en veroorzaakt een loyaliteitsconflict. Verder is de financiële situatie van de ouders niet stabiel, waardoor het niet lukt te voorzien in essentiële financiële zaken voor de kinderen. Weliswaar is namens de moeder aangevoerd dat er geen financiële problemen meer zouden zijn, maar die waren er in het verleden wel en de ouders hebben de bewindvoering stopgezet. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de moeder niet in staat is om binnen de aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] staan sinds februari 2019 onder toezicht en zijn sinds oktober 2019 uithuisgeplaatst. [kind 5] is sinds april 2021 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Het is de moeder niet gelukt om met behulp van de hulpverlening de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen – zoals hierboven weergegeven – weg te nemen. Inmiddels wordt er ook geen hulpverlening meer ingezet. Nu de moeder niet in staat is gebleken om binnen de aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen en de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, is aan de vereisten voor gezagsbeëindiging voldaan.
De rechtbank moet de verzoeken ook toetsen aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de mens, is ingevolge artikel 8 van het EVRM vereist dat indien het doel (het wegnemen van de ernstige ontwikkelingsbedreiging) met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen moet worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. In het geval van een gezagsbeëindiging moet daadwerkelijk gebleken zijn dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. Een gezagsbeëindiging is namelijk een zeer zwaar middel dat alleen in uitzonderlijke gevallen mag worden toegepast. [1]
Gelet op het bovenstaande moet de rechtbank afwegen of er minder ingrijpende alternatieven voor de hand liggen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Het handhaven van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing dan wel het voorzetten van de plaatsing van de kinderen in het vrijwillig kader zijn beiden geen aanvaardbaar alternatief. Bij beschikking van 3 februari 2023 heeft de rechtbank bepaald dat het perspectief van de kinderen is gelegen in de woonvoorzieningen waar zij nu verblijven, hetgeen betekent dat niet langer wordt toegewerkt naar een plaatsing van de kinderen bij de moeder. Ter zitting is namens de moeder ook naar voren gebracht dat zij zich neerlegt bij het perspectief van de kinderen. Het voortduren van het gezag van de moeder zou tot gevolg hebben dat de maatregelen jaarlijks zouden moeten worden verlengd. Dit brengt onrust en onzekerheid bij de kinderen teweeg en met name bij [kind 1] en [kind 2] , nu het de moeder niet lukt om emotionele toestemming te geven voor hun verblijf bij de gezinshuisouders. Dit maakt ook dat het vrijwillig kader niet toereikend is. Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de gezagsbeëindiging daarom proportioneel is en voldoet aan de eisen van artikel 8 EVRM.
De rechtbank zal de verzoeken van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen. De rechtbank overweegt daarbij ten overvloede dat met de beëindiging van het ouderlijk gezag de (familie) band tussen de moeder en de kinderen behouden blijft. Zij zal altijd hun moeder blijven en een belangrijke rol in hun leven spelen.
5.4.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal [geboorteplaats 1] dat een gezagsvoorziening over de kinderen komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank dat het in het belang van de kinderen is dat de voogdij bij een neutrale instantie wordt belegd. De gezinshuisouders hebben aangegeven liever niet de voogdij op zich te willen nemen en de samenwerking tussen de moeder en de gezinshuisouders van [kind 1] en [kind 2] is niet goed. Daarnaast verblijft [kind 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, waardoor er niet een persoon, zoals een pleegouder of een gezinshuisouder, is om de voogdij op zich te nemen. De rechtbank zal daarom de GI als voogd benoemen. Daarbij benadrukt de rechtbank dat het aan de GI is om zich in te zetten voor het behoud van het contact tussen de kinderen en de ouders, ook nu [kind 1] en [kind 2] naar Limburg zullen gaan verhuizen en er mogelijk een andere gecertificeerde instelling betrokken raakt.
5.5.
De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
5.6.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder:
-
[de moeder], geboren op [geboortedatum 6] 1980 in [geboorteplaats 5] ,
Over de minderjarigen:
-
[kind 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
-
[kind 2], geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
-
[kind 3], geboren op [geboortedatum 3] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
-
[kind 4], geboren op [geboortedatum 4] 2018 in [geboorteplaats 2] ,
-
[kind 5], geboren op [geboortedatum 5] 2020 in [geboorteplaats 4] ;
6.2.
benoemt tot voogd over de genoemde minderjarigen:
-
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, mr. J.E. Bierling en mr. N.B. Haverhoek, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2025, in aanwezigheid van mr. R. Muller als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.