ECLI:NL:RBDHA:2025:809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
23/5526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak tussen verzoekster en college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft verzoekster haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, genomen op 3 juli 2023, ter zitting van 16 januari 2025 ingetrokken. Het college heeft op dezelfde zitting het bestreden besluit ingetrokken, waarmee het tegemoetkwam aan de bezwaren van verzoekster. De rechtbank heeft vervolgens zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen en vastgesteld dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van € 907,- voor de gemaakte proceskosten, aangezien de gemachtigde van verzoekster een beroepschrift heeft ingediend. Daarnaast is het college verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De rechtbank heeft benadrukt dat verzoekster zich hiervoor tot het college moet wenden.

De uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 januari 2025. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5526

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland

(gemachtigde: drs. J.H. Zuidema en A. Salah LL.B.).

Inleiding

1. Verzoekster heeft haar beroep tegen het besluit van het college van 3 juli 2023 (bestreden besluit) ter zitting van 16 januari 2025 ingetrokken. Het college heeft het bestreden besluit ter zitting ingetrokken.
1.1.
Het college heeft de rechtbank meegedeeld akkoord te gaan met een proceskostenveroordeling ter grootte van € 907,- (1 procespunt) en zal verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe.
2.1.
Op 20 juli 2023 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin haar bezwaar ongegrond is verklaard. Het college heeft op de zitting van 16 januari 2025 dat besluit ingetrokken. Hiermee is het college tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster.
Welk bedrag aan proceskosten moet het college aan verzoekster vergoeden?
3. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoekster krijgt een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoekster een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Krijgt verzoekster een vergoeding van het griffierecht?
4. De rechtbank wijst erop dat het college verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [2] Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot het college wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.