ECLI:NL:RBDHA:2025:8083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18700 en NL25.18640
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ophouding en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

Op 22 april 2025 heeft de minister eiser opgehouden en aansluitend de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. Eiser, van Palestijnse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen de ophouding en de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig behandeld op 2 mei 2025, waarbij eiser op afstand aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is vanaf 30 april 2025, omdat de grondslag voor de overdracht op basis van de Dublinverordening is vervallen. De rechtbank oordeelt dat de minister de maatregel niet eerder onrechtmatig had moeten achten, omdat er tot dat moment voldoende gronden voor de bewaring aanwezig waren. De rechtbank verklaart het beroep tegen de ophouding ongegrond, maar het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming van € 300,- en de minister wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.18700 en NL25.18640

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1.1.
De minister heeft eiser op 22 april 2025 opgehouden en aansluitend aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
1.2.
Eiser heeft tegen de ophouding [2] en de maatregel van bewaring [3] beroep ingesteld. Deze beroepen moeten ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3.
Eiser heeft ook verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening. Eiser heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op de zitting ingetrokken.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig op 2 mei 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
1.5.
Na de zitting heeft de rechtbank kennisgenomen van de op zitting reeds aangekondigde opheffing van de maatregel op 2 mei 2025.

Overwegingen

2. Eiser stelt van Palestijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [4] heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank eerst het beroep tegen de ophouding, daarna het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Het beroep gericht tegen de ophouding
4. Eiser betoogt dat er bij zijn aanhouding sprake was van een verkapte vreemdelingrechtelijke aanhouding. Eiser voert hiertoe aan dat hij op basis van zijn uiterlijk is aangehouden en dat er geen strafrechtelijke grond bestond voor zijn aanhouding. Daarom is er volgens eiser sprake van een verkapte vreemdelingrechtelijke aanhouding en is de bewaring hierdoor onrechtmatig.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van de aanhouding voldoende duidelijk blijkt dat de grondslag voor de aanhouding van eiser is gelegen in het strafrecht. Eiser bevond zich op een plek waar met regelmaat auto-inbraken worden gepleegd, keek nerveus om zich heen en schrok van de politiewagen. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan het proces-verbaal of om aan te nemen dat er sprake is van een verkapte vreemdelingrechtelijke aanhouding. Voor zover eiser stelt dat de strafrechtelijke aanhouding niet rechtmatig is, treft dat geen doel. Het is niet aan de bewaringsrechter om het aanwenden van strafrechtelijke bevoegdheden op rechtmatigheid te beoordelen. [5]
4.2.
Het beroep gericht tegen de ophouding is daarom ongegrond.
Grondslag
5. Eiser betoogt dat de bewaring enkel rust op artikel 59a van de Vw. Eiser voert aan dat artikel 59a van de Vw geen uitwerking bevat van de maatstaven uit artikel 28 van de Dublinverordening en dat daarmee de vrijheidsbeneming niet de toets aan het recht kan doorstaan.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 4 november 2019 in België een asielverzoek heeft ingediend. Dat eiser tijdens het gehoor heeft gezegd dat hij een asielvergunning in België heeft, leidt niet tot een andere conclusie. Hij kon dat immers op dat moment niet met stukken onderbouwen.
5.2.
Eisers betoog dat de bewaring niet de toets aan het recht kan doorstaan omdat artikel 59a van de Vw geen uitwerking van de maatstaven uit artikel 28 van de Dublinverordening bevat slaagt niet. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling [6] van 25 maart 2020. [7]
Gronden
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3d, 4a en 4c aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat lichte gronden 4b en 4d ten onrechte aan eiser zijn tegengeworpen. De rechtbank overweegt daartoe dat lichte grond 4b niet is gemotiveerd in de maatregel. Verder overweegt de rechtbank ten aanzien van grond 4d dat uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek blijkt dat eiser beschikt over 850 euro. Dit is voldoende om te voorzien in zijn levensonderhoud en om terugkeer naar België te realiseren.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de overdracht van eiser te verzekeren.
7.1.
De rechtbank constateert dat eiser in het detentiecentrum de benodigde medische zorg en medicatie ontvangt. De rechtbank is niet gebleken dat de medische toestand van eiser zodanig is dat de minister nader onderzoek had moeten doen. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Bij eventuele medische problemen kan eiser zich wenden tot de medische dienst in het detentiecentrum.
7.2.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser heeft ook verder geen persoonlijke belangen kenbaar gemaakt. De minister heeft terecht geen aanleiding gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Onrechtmatig voortduren
8. Op de zitting heeft de minister laten weten dat de maatregel van bewaring onrechtmatig voortduurt vanaf 30 april 2025. Dat was namelijk het moment dat de Dublingrondslag is vervallen doordat de overdracht niet op basis van de Dublinverordening zal plaatsvinden en eisers statushouderschap door de Belgische autoriteiten is bevestigd. De minister heeft op zitting aangegeven dat de maatregel niet zal worden omgezet naar een andere grondslag en later die dag (op 2 mei) zal worden opgeheven. Daarbij zal ook schadevergoeding vanaf 30 april 2025 worden aangeboden.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de maatregel van bewaring in ieder geval onrechtmatig is vanaf 30 april 2025. De rechtbank ziet geen aanleiding om de maatregel al op een eerder moment onrechtmatig te achten. Zij overweegt daartoe, dat tot het moment van de bevestiging door de Belgische autoriteiten dat eiser statushouder is in België, er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht op grond van de Dublinverordening, zoals de rechtbank ook onder 5.1. heeft overwogen en er voldoende gronden voor de bewaring aanwezig waren.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring is gegrond. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, hoeft daarom niet verder te worden beoordeeld.
10. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank als de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 3 dagen (30 april, 1 en 2 mei 2025) onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 3 x € 100,- (verblijf huis van bewaring) = € 300,-.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen de ophouding ongegrond;
  • verklaart het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 300,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt en gepubliceerd op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Het beroep gericht tegen de ophouding staat geregistreerd onder NL25.18640.
3.Het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring staat geregistreerd onder NL25.18700.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:190 en van 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:157.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829, r.o. 11.2.1 e.v.