ECLI:NL:RBDHA:2025:7978

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/09/677907 / FA RK 24-9292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige in het kader van een gezagsgeschil

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een gezagsgeschil tussen de ouders van een minderjarig kind. De moeder verzocht om vervangende toestemming om haar achternaam toe te voegen aan de achternaam van de vader van hun kind. De rechtbank heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar primaire verzoek, omdat het ontbreken van overeenstemming tussen de ouders over de geslachtsnaam van het kind geen geschil betreft dat onder artikel 1:253a BW valt. De rechtbank oordeelde dat de wetgever geen rechtsgrond heeft gecreëerd voor een verzoek om vervangende toestemming in dit geval. Echter, het subsidiaire verzoek van de moeder om toestemming te verlenen voor het indienen van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam bij het ministerie van Justitie en Veiligheid is toegewezen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende redenen zijn om de moeder de gelegenheid te geven haar verzoek tot geslachtsnaamwijziging in te dienen, ondanks de weigering van de vader om toestemming te geven. De rechtbank benadrukte dat het belang van het kind in deze situatie niet voldoende werd gewaarborgd door de huidige situatie, waarin de vader zijn toestemming onthield. De uitspraak is gedaan door kinderrechter mr. E.D.A. Geleijns, met griffier V. van den Hoed-Koreneef aanwezig.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-9292
Zaaknummer: C/09/677907
Datum beschikking: 16 april 2025

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 24 december 2024 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
advocaat: mr. H. van Pelt-de Jong te Bodegraven.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder -voor zover hier van belang-:
  • het verzoekschrift met producties;
  • het F9-formulier van 16 januari 2025, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • het mailbericht van 22 januari 2025 van de vader, waarin zijn bericht van verhindering om te verschijnen ter zitting van 6 februari 2025;
  • de brief van 29 januari 2025 van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 29 januari 2025, met bijlage, van de zijde van de moeder;
  • het mailbericht van (zondag) 9 februari 2025 van de vader.
Op 6 februari 2025 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder met haar advocaat en K. Lutjens namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van 6 februari 2025 verschenen.
Eerst op (maandag) 10 februari 2025 bleek de rechtbank dat de vader op 22 januari 2025 via een mailbericht aan de rechtbank heeft meegedeeld dat hij vanwege een belangrijke zakelijke afspraak niet in staat was om ter zitting van 6 februari 2025 te verschijnen. De zitting van 6 februari 2025 heeft daardoor, zonder zijn schuld, buiten aanwezigheid van de vader plaatsgevonden, hetgeen de rechtbank reden heeft gegeven om beide partijen nogmaals voor een behandeling ter zitting op te roepen.
De Raad heeft ter zitting van 6 februari 2025 aangegeven dat zij geen advies kon geven over het voorliggende verzoek. De rechtbank achtte daardoor voor de aanwezigheid van de Raad op een volgende zitting geen noodzaak meer.
Op 24 maart 2025 is de behandeling van de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank opnieuw behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder met haar advocaat en de vader.
Feiten
- Partijen zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
- [minderjarige] is op 26 april 2019 door de vader erkend, partijen hebben toen gekozen voor de geslachtsnaam [geslachtsnaam 1] .
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.

Verzoek en verweer

De moeder heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht primair: aan haar vervangende toestemming te verlenen om via de gemeente [gemeente 1] haar achternaam toe te voegen aan de achternaam van [minderjarige] zodat de minderjarige voortaan [minderjarige] “ [geslachtsnaam 2] ” zal heten, dan wel subsidiair: aan haar vervangende toestemming te verlenen om op grond van artikel 1:7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een verzoek tot aanvulling van de geslachtsnaam van [minderjarige] bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid in te dienen, althans een beslissing te nemen die de rechtbank juist acht, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

De moeder wil graag de achternaam van [minderjarige] veranderen in een gecombineerde achternaam van de vader gevolgd door die van haarzelf, zodat de achternaam van [minderjarige] [geslachtsnaam 2] zal gaan luiden, teneinde de verbondenheid van [minderjarige] met zijn beide ouders te reflecteren. De moeder acht dit in het belang van [minderjarige] . De vader wil voor de wijziging van de achternaam van [minderjarige] echter geen toestemming geven.
Door de moeder is aangevoerd dat beide ouders bij de geboorte van [minderjarige] de wens hadden om hem een gecombineerde geslachtsnaam te geven, maar dat dat op dat moment nog niet mogelijk was. Daarom hebben zij bij de geboorteaangifte van [minderjarige] gekozen voor de achternaam van de vader. Op het geboortekaartje van [minderjarige] is wel al een gecombineerde achternaam vermeld ( [geslachtsnaam 2] ), welke naam -volgens de moeder- in de praktijk ook wel is gebruikt.
De moeder stelt dat door de weigering van de vader thans sprake van een aan de rechter voor te leggen gezagsgeschil in de zin van artikel 1:253a BW. Nu uit recente jurisprudentie blijkt dat bij gebrek aan een gezamenlijke keuze van de ouders geen vervangende toestemming bij de rechter kan worden gevraagd, is de omstandigheid ontstaan dat de vader ondanks het gezamenlijk gezag eenzijdig zonder rechterlijke toetsing de toevoeging van de achternaam van de moeder, zonder opgaaf van redenen, kan tegenhouden. De moeder stelt dat daardoor sprake is van een discriminerende genderongelijkheid en strijdigheid met internationaal recht waaronder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) en het VN-Vrouwenverdrag. Indien de rechtbank de moeder niet ontvangt in haar primaire verzoek, verzoekt zij subsidiair om aan haar vervangende toestemming te verlenen om op grond van artikel 1:7 BW een verzoek tot aanvulling van de geslachtsnaam van [minderjarige] bij het ministerie van Justitie en Veiligheid in te dienen.
De vader betwist dat er een rechtsgrond is voor het verzoek van de moeder.
De vader erkent dat hij bij de geboorte van [minderjarige] ervoor open stond om [minderjarige] een gecombineerde achternaam te geven. Hij heeft ter zitting aangevoerd dat hij, hoewel hij met de moeder een goede verstandhouding heeft en doorgaans goed met haar over [minderjarige] kan praten, inmiddels afwijzend tegenover een gecombineerde achternaam voor [minderjarige] staat. Gelet op een gebeurtenis met betrekking tot het gebruik van de achternaam van [minderjarige] in het verleden, is hij bang dat de moeder zijn geslachtsnaam op enig moment helemaal uit de naam van [minderjarige] zal laten verdwijnen.
Beoordeling primair verzoek
Artikel 1:5 BW geeft regels over de wijze waarop een kind zijn geslachtsnaam verkrijgt. Als een kind twee (juridische) ouders heeft, geeft de wet ten aanzien van de geslachtsnaam van dat kind verschillende mogelijkheden. Het is aan de (juridische) ouders om daarin een keuze te maken, die zij tot uitdrukking brengen door daarover gezamenlijk een verklaring af te leggen op specifieke door de wet genoemde momenten, zoals bij de aangifte van de geboorte van een kind, bij de erkenning van een kind of bij de adoptie van een kind. Indien de ouders geen keuze maken, dan bepaalt artikel 1:5 BW welke geslachtsnaam het kind zal dragen door middel van een zogenaamde vangnetnorm. Op 1 januari 2024 is de Wet Introductie Gecombineerde Geslachtsnaam (WIGG) in werking getreden. Door deze wet is artikel 1:5 BW gewijzigd en hebben ouders nu ook de keuze om hun kind een gecombineerde geslachtsnaam te geven, bestaande uit een combinatie van (een van) de geslachtsnamen van de beide ouders.
De WIGG voorziet ook in mogelijkheden om kinderen die vóór de inwerkingtreding van de wet zijn geboren, erkend of geadopteerd en voor wie dus al een geslachtsnaamkeuze is gemaakt, alsnog een gecombineerde geslachtsnaam te laten verkrijgen. Zo volgt uit artikel IIIB lid 1 van de WIGG dat tot 1 januari 2025 kinderen van dezelfde (juridische) ouders een gecombineerde geslachtsnaam kunnen verkrijgen als voldaan is aan de volgende drie voorwaarden: (a) de ouders verklaren gezamenlijk dat hun kind een gecombineerde geslachtsnaam behoort te krijgen en hoe die gecombineerde geslachtsnaam zal luiden;
(b) het oudste kind van de ouders is geboren op of na 1 januari 2016 maar vóór 1 januari 2024, en (c) de door de ouders afgelegde verklaring betreft al hun kinderen.
De rechtbank zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar primaire verzoek en legt hierna uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
In de overgangsbepaling, opgenomen in artikel IIIB van de WIGG, is als voorwaarde in
lid 1 onder a opgenomen: “
de ouders verklaren gezamenlijk dat de kinderen een geslachtsnaam behoren te krijgen die bestaat uit een combinatie van de geslachtsnamen van beide ouders in een door hen eensluidend gekozen volgorde”. Artikel IIIB lid 3 WIGG bepaalt verder: “
Een gemeenschappelijke verklaring als bedoeld in het eerste lid onder a, kan worden afgelegd ten overstaan van iedere ambtenaar van de burgerlijke stand. Van deze verklaring maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van naamkeuze op.
De rechtbank stelt vast dat in de wettekst wordt gesproken over ‘de ouders’. De wetgever heeft de mogelijkheid om het kind een gecombineerde geslachtsnaam te laten verkrijgen aan alle juridisch ouders gegeven en niet enkel aan ouders die met het gezag zijn belast. Ook een ouder zonder gezag heeft de mogelijkheid om voor een gecombineerde geslachtsnaam voor zijn of haar kind te kiezen. Dit sluit aan op de al voor 1 januari 2024 bestaande wettelijke regels over de keuze voor een geslachtsnaam in het geval een kind twee ouders heeft en bij aangifte van geboorte, bij erkenning of bij adoptie het kind een geslachtsnaam moet worden gegeven. De beslissing om het kind al dan niet een gecombineerde geslachtsnaam te geven is daarom geen gezagsbeslissing. De naamkeuze is een onderwerp waarover de juridische ouders samen moeten beslissen.
Uit de kamerstukken bij het wetsvoorstel van de WIGG volgt dat de nieuwe keuzemogelijkheid voor de gecombineerde geslachtsnaam een aanvulling is op de al bestaande keuzemogelijkheden. Het maken van een keuze is niet verplicht; in gevallen waarin de ouders geen keuze maken is de bestaande vangnetnorm van toepassing. De ouders hebben niet alleen de vrijheid tot het doen van een naamkeuze, maar zij hebben ook de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat aan het kind een geslachtsnaam wordt gegeven. Wanneer ouders zich aan deze verantwoordelijkheid onttrekken door niet een gezamenlijke keuze te maken, bepaalt de wet welke geslachtsnaam het kind zal hebben. Er zullen soms gevallen blijven bestaan waarin de naamkeuze leidt tot ongemak of onenigheid, maar het alternatief voor een vangnetkeuze, namelijk het lot of een rechter laten beslissen, miskent de verantwoordelijkheid van beide ouders voor de naamkeuze voor het kind (Kamerstukken II, 2021–2022, 35 990, nr. 3, p. 8, MvT). De wetgever heeft ervoor gekozen om de overgangsrechtelijke regeling afhankelijk te maken van een verklaring van de ouders van hun gezamenlijke keuze, en niet van een toestemmingsvereiste. Er is daarom geen sprake van een mogelijkheid om vervangende toestemming te verzoeken. Bij het uitblijven van een gezamenlijke keuze bepaalt de wet welke geslachtsnaam het kind heeft (de vangnetnorm). Het feit dat partijen geen overeenstemming hebben over de vraag of [minderjarige] een gecombineerde geslachtsnaam moet verkrijgen op grond van de WIGG, betreft daarom geen geschil omtrent het ouderlijk gezag en valt daarmee niet binnen de reikwijdte van artikel 1:253a BW. Het gegeven dat de moeder het niet eens is met de jurisprudentie hierover maakt dit niet anders.
De rechtbank gaat ambtshalve – op de voet van artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – nog in op de vraag of het verzoek op een andere rechtsgrond kan steunen. De rechtbank is van oordeel dat er geen (andere) wettelijke basis is om in rechte een voorziening te treffen waarmee zonder de medewerking van de andere ouder een geslachtsnaamkeuze in de zin van artikel 1:5 BW en de WIGG tot stand kan worden gebracht. Voor een geslachtsnaamkeuze is immers nodig dat ouders gezamenlijk een verklaring van naamkeuze afleggen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Indien één van de ouders niet de vereiste verklaring aflegt, kan geen wijziging van de geslachtsnaam van het kind plaatsvinden. Zoals hierboven is overwogen heeft de wetgever bewust ervan afgezien om een rechtsingang mogelijk te maken voor de gevallen waarin ouders het niet eens kunnen worden over de aan hun kind te geven geslachtsnaam.
Verder is door de moeder betoogd dat sprake is van discriminatie als er geen rechtsingang is om vervangende toestemming te verzoeken in een situatie waarin één van de ouders zijn instemming onthoudt aan een verzoek als het onderhavige, omdat de vangnetnorm mannen en vrouwen in dezelfde situatie ongelijk behandelt. Als er geen sprake is van een gezamenlijke keuze van de ouders voor een geslachtsnaam, bepaalt de wet dat in geval van een huwelijk of geregistreerd partnerschap aan het kind de geslachtsnaam van de vader wordt gegeven en daarbuiten dat aan het kind de geslachtsnaam van de moeder wordt gegeven. Dit levert volgens de vrouw strijd op met het EVRM, IVRK en het VN-Vrouwenverdrag. Om die reden kan en moet de rechtbank volgens haar voorbijgaan aan al het voorgaande. De rechtbank volgt de moeder niet in dit standpunt en overweegt als volgt. Internationale verdragen schrijven voor dat ouders het recht dienen te krijgen om de geslachtsnaam van hun kind te kiezen (zie bijvoorbeeld artikel 7 lid 1 IVRK en artikel 24 lid 2 Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten). Hoewel het EVRM niet expliciet het recht op een naam of een naamkeuze noemt, blijkt uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wel dat het hebben van een naam onder de werking van artikel 8 EVRM valt (EHRM
Burghartz t. Zwitserland, 22 februari 1994, zaaknummer 16213/90, §24). Daarnaast heeft het EHRM geoordeeld dat het Nederlandse systeem waarbij ouders de mogelijkheid krijgen om de geslachtsnaam van hun kind te kiezen, en bij gebreke van een keuze de geslachtsnaam door een vangnetnorm wordt bepaald, niet in strijd met artikel 8 EVRM is (EHRM
Bijleveld t. Nederland,27 april 2000, zaaknummer 42973/98). Deze uitgangspunten vormen ook de grondslag van de Nederlandse jurisprudentie over het recht op een geslachtsnaam, waarbij de Hoge Raad hieraan heeft toegevoegd dat de uiteindelijke beslissing welk systeem dient te gelden als vangnetnorm een vraag is die door de wetgever dient te worden beantwoord, en dat er hierin geen rol is weggelegd voor de rechter (HR 23 september 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0347 en laatst HR 14 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9239).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voor het primaire verzoek van de moeder een juridische grondslag ontbreekt. De rechtbank zal de vrouw daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar primaire verzoek.
Beoordeling subsidiair verzoek
De moeder heeft aangevoerd dat [minderjarige] nu enkel de achternaam van zijn vader draagt. Hij is echter niet alleen een kind van zijn vader, maar ook van zijn moeder. Na het verbreken van de relatie van de ouders in 2021, heeft de moeder steeds de dagelijkse zorg voor [minderjarige] gehad. De vader en de moeder wonen ver uit elkaar, zodat [minderjarige] bij elk van de ouders in een aparte wereld leeft. Door [minderjarige] een gecombineerde achternaam te geven, komt er
-volgens de moeder- een positieve erkenning van beide ouders naar voren, hetgeen nu en in de toekomst voor [minderjarige] belangrijk is en bijdraagt aan de identiteit van [minderjarige] en de ontwikkeling daarvan.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder voor deze vervangende toestemming toewijzen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Indien een persoon zijn geslachtsnaam wil wijzigen, of indien de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige kind wil dat de geslachtsnaam van dat kind wordt gewijzigd, dan voorziet de wet daarin op de wijze zoals is bepaald in artikel 1:7 BW. Op grond van dit artikel kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek of van zijn wettelijke vertegenwoordiger worden gewijzigd door de Koning. Een verzoek daartoe dient te worden ingediend bij de dienst Justis van het ministerie van Justitie & Veiligheid. Justis beoordeelt het verzoek tot geslachtsnaamwijzing aan de hand van het Besluit Geslachtsnaamswijziging, waarin de voorwaarden zijn opgenomen waaronder een verzoek mogelijk is. Indien er sprake is van gezamenlijk gezag en de andere ouder wenst niet mee te werken aan de aanvraag tot een geslachtsnaamwijziging bij de dienst Justis, kan de ouder die de wijziging wenst de rechtbank wel op grond van artikel 1:253a BW vragen om hem/haar vervangende toestemming te verlenen voor die aanvraag.
Ter zitting is de rechtbank voldoende gebleken dat het hier een gezagsgeschil betreft zoals bedoeld in artikel 1:253a BW. De moeder heeft immers de grote wens om de geslachtsnaam van [minderjarige] te wijzigen terwijl de vader dat om zijn moverende redenen niet wenst. Het is de rechtbank ter zitting gebleken dat het hier gaat vooral gaat om wantrouwen van de ouders in hun ex-partnerrelatie, waarover zij, naar het oordeel van de rechtbank, nog onvoldoende met elkaar hebben gecommuniceerd. Naar het oordeel van de rechtbank speelt in dit tussen de ouders bestaande geschil het belang van [minderjarige] geen enkele rol. De rechtbank acht het derhalve redelijk en billijk om de moeder de gelegenheid te bieden haar verzoek tot geslachtsnaamwijziging, ook zonder de toestemming van de vader, aan het ministerie van Justitie & Veiligheid voor te leggen.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar primaire verzoek;
verleent de moeder toestemming, welke toestemming die van de vader vervangt, om een verzoek tot aanvulling van de geslachtsnaam van de minderjarige
- - [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ,
bij het ministerie van Justitie en Veiligheid in te dienen;
verklaart deze beschikking, waar het de vervangende toestemming van de rechtbank betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2025.