ECLI:NL:RBDHA:2025:795
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse eiser met bedreigingen door de Taliban en schoonfamilie
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van een Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 5 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 16 april 2024 een afwijzing van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 december 2024, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. D.W.M. van Erp, en de minister door mr. E. Özel.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De eiser heeft gesteld dat hij bedreigd wordt door de Taliban vanwege zijn werkzaamheden als lijfwacht van zijn broer, die bij de nationale politie werkte, en door zijn schoonvader vanwege zijn huwelijk. De rechtbank oordeelt dat de minister de identiteit en herkomst van de eiser geloofwaardig acht, maar de problemen die hij ondervindt niet zwaarwegend genoeg zijn om te concluderen dat hij vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gehoren zorgvuldig zijn afgenomen en dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims.
De rechtbank heeft ook de geloofwaardigheid van de bedreigingen door de schoonvader beoordeeld en geconcludeerd dat de eiser niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verklaringen. De rechtbank heeft de minister gevolgd in zijn oordeel dat de documenten die de eiser heeft overgelegd, niet voldoende betrouwbaar zijn. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de minister bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.