ECLI:NL:RBDHA:2025:795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.20350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse eiser met bedreigingen door de Taliban en schoonfamilie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van een Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 5 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 16 april 2024 een afwijzing van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 december 2024, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. D.W.M. van Erp, en de minister door mr. E. Özel.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De eiser heeft gesteld dat hij bedreigd wordt door de Taliban vanwege zijn werkzaamheden als lijfwacht van zijn broer, die bij de nationale politie werkte, en door zijn schoonvader vanwege zijn huwelijk. De rechtbank oordeelt dat de minister de identiteit en herkomst van de eiser geloofwaardig acht, maar de problemen die hij ondervindt niet zwaarwegend genoeg zijn om te concluderen dat hij vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gehoren zorgvuldig zijn afgenomen en dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims.

De rechtbank heeft ook de geloofwaardigheid van de bedreigingen door de schoonvader beoordeeld en geconcludeerd dat de eiser niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verklaringen. De rechtbank heeft de minister gevolgd in zijn oordeel dat de documenten die de eiser heeft overgelegd, niet voldoende betrouwbaar zijn. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de minister bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. mr. E. Özel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 5 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 16 april 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor de zitting van 15 augustus 2024. Deze zitting is op verzoek van partijen uitgesteld zodat Bureau Documenten onderzoek kon doen naar de door eiser overgelegde documenten.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 9 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. D. van Elp, als waarnemer van de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser is van Afghaanse nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 1998. Hij legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft gewerkt als lijfwacht van zijn broer die bij de nationale politie werkzaam was. Vanwege deze werkzaamheden is hij in de negatieve belangstelling komen te staan van de Taliban. Daarnaast is eiser meermaals bedreigd door zijn schoonvader vanwege het huwelijk met zijn dochter.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen vanwege werkzaamheden als lijfwacht van broer;
3. bedreiging door schoonvader vanwege huwelijk.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, maar de problemen die hij heeft vanwege de werkzaamheden als lijfwacht van zijn broer en de bedreiging door zijn schoonvader niet. De geloofwaardig geachte elementen acht de minister niet zwaarwegend genoeg om te concluderen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Op wat de minister daartoe overweegt wordt hieronder – voor zover relevant – nader ingegaan.
Is het nader (en aanvullend) gehoor zorgvuldig afgenomen?
6. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij meerdere keren tijdens de gehoren heeft aangegeven dat er problemen waren met de vertalingen. Eventuele onduidelijkheden of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen kunnen ook daardoor zijn ontstaan.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft tijdens het nader gehoor aangegeven dat hij de tolk Dari goed kan verstaan en het zal aangeven als hij iets niet goed verstaat of begrijpt. [2] Ook aan het einde van de eerste dag van het gehoor, heeft eiser bevestigend geantwoord op de vraag of hij de tolk goed heeft kunnen verstaan. [3] Aan het begin van de tweede dag geeft eiser aan dat er de vorige keer wel wat moeilijkheden waren met de communicatie, maar dat dit geen bijzondere moeilijkheden waren. Ook geeft eiser aan dat hij de tolk van die dag goed kan verstaan. [4] Aan het eind van de tweede dag van het gehoor, heeft eiser wederom bevestigend geantwoord op de vraag of hij de tolk goed kon verstaan. [5] Ook aan het begin van het aanvullend gehoor heeft eiser aangegeven dat hij de tolk goed begrijpt en het zal aangeven als hij haar niet goed kan verstaan. [6] Aan het einde van het aanvullend gehoor geeft eiser echter wel aan dat het niet altijd makkelijk was, maar dat hij zijn best heeft gedaan en hoopt dat er geen fouten in het gehoor zitten. [7] Hoewel dus blijkt dat op de eerste dag van het nader gehoor en tijdens het aanvullend gehoor wat moeilijkheden waren, blijkt ook dat er geen grote problemen waren en daarnaast heeft eiser voldoende de gelegenheid gehad tijdens het gehoor aan te geven dat hij de tolk niet goed kon verstaan. Daarbij komt dat eiser de mogelijkheid heeft gehad om correcties en aanvullingen in te dienen waarbij hij eventuele fouten in de vertaling had kunnen corrigeren, maar van deze mogelijkheid heeft eiser geen gebruik gemaakt. Ook bij de zienswijze en in beroep heeft eiser onvoldoende naar voren gebracht op welke punten in het gehoor de problemen zaten en waar de vertaling niet klopt. De rechtbank volgt eiser gelet op bovenstaande niet in zijn betoog dat de gehoren onzorgvuldig zijn geweest en gaat daarom uit van de juistheid van de verklaringen in de gehoren.
Zijn de problemen vanwege werkzaamheden als lijfwacht van broer geloofwaardig?
7. Eiser betoogt dat de minister de problemen vanwege eisers werkzaamheden als lijfwacht van zijn broer ten onrechte ongeloofwaardig acht. Eiser heeft ter onderbouwing namelijk in beroep alsnog zijn originele personeelspasje en een oproepbrief van de Taliban overgelegd. De inhoud van deze documenten is onvoldoende betrokken in de besluitvorming. Verder heeft de minister ten onrechte tegengeworpen dat eiser vaag en summier heeft verklaard over zijn taken en verantwoordelijkheden als lijfwacht. Ook heeft de minister ten onrechte gesteld dat eiser niet de waarheid heeft gesproken over de frequentie van zijn bezoeken aan Turkije. De verklaringen hierover duiden op een misverstand en dit heeft eiser in het gehoor ook aangegeven. Daarnaast is het volgens eiser niet vreemd dat hij pas op de tweede dag van het nader gehoor heeft verklaard dat hij door de Taliban werd gezocht. Hij was namelijk toen pas op de hoogte van de oproepbrief van de Taliban. Bovendien heeft eiser al in het begin van het nader gehoor gezegd dat hij uit de handen van de Taliban is gevlucht en dat de Taliban zijn grootste vijand is. Eiser betoogt verder dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over wanneer hij Afghanistan moest verlaten en hoe hij dat heeft gedaan.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft de problemen van eiser vanwege zijn werkzaamheden als lijfwacht niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Hierbij heeft de minister terecht gesteld dat eiser met zijn personeelspasje niet heeft kunnen onderbouwen dat hij werkzaam was als lijfwacht, omdat hieraan niet de waarde kan worden gehecht die eiser wenst. Het personeelspasje is namelijk onderzocht door Bureau Documenten en uit de verklaring van onderzoek van 17 september 2024 blijkt dat dit document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. Met betrekking tot de oproepbrief van de Taliban heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid van dit document omdat onvoldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal voorhanden is. De minister heeft terecht gesteld dat eiser met dit document niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen heeft met de Taliban. Uit de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats blijkt namelijk dat dit soort brieven vrijwel zonder uitzondering vals zijn en zelfs tegen betaling kunnen worden verkregen om toelating te kunnen krijgen tot een Europees land. [8] De minister heeft daarom niet de waarde aan dit document hoeven hechten die eiser wenst. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn betoog dat deze documenten niet zijn betrokken bij de besluitvorming. De kopie van het personeelspasje is namelijk wel beoordeeld in het besluit en over het originele en vertaalde document heeft de minister zijn standpunt op zitting aangevuld. De oproepbrief heeft de minister niet kunnen betrekken in het besluit, omdat dit document pas daarna door eiser is overgelegd. De minister heeft over dit document echter wel een standpunt ingenomen in zijn briefverweer en op zitting. Met deze aanvulling heeft de minister, naar het oordeel van de rechtbank, de brief voldoende betrokken bij de besluitvorming.
7.2.
De minister heeft verder terecht gesteld dat eiser ook met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn werkzaamheden als lijfwacht, problemen heeft met de Taliban. De minister heeft hierbij terecht het standpunt ingenomen dat eiser vaag en summier heeft verklaard over zijn taken en verantwoordelijkheden als lijfwacht. Tijdens het nader gehoor zijn hier meerdere vragen over gesteld, maar eiser blijft daarbij slechts herhalen dat hij lijfwacht was van zijn broer, zonder hierbij verder in detail te treden over de specifieke taken die dit met zich meebracht en welke verantwoordelijkheden eiser in deze functie had. [9] Nu dit een belangrijk onderdeel is van het asielrelaas van eiser, mag van hem verwacht worden dat hij hierover uitgebreid en gedetailleerd kan verklaren. Verder heeft de minister het opmerkelijk mogen vinden dat eiser pas op de tweede dag van het nader gehoor heeft gemeld dat de Taliban naar hem op zoek was. De verklaring van eiser hierover, namelijk dat hij dit vergeten was te vertellen omdat hij dacht dat het niet belangrijk is, is hiervoor onvoldoende, omdat de problemen met de Taliban de kern van het asielrelaas van eiser vormen. Daarbij komt dat deze verklaring niet strookt met wat eiser in beroep aanvoert, namelijk dat hij dit niet eerder kon vertellen omdat hij nog niet eerder wist van de oproepbrief. Eiser heeft geen afdoende verklaring gegeven voor deze tegenstrijdigheid. Ook heeft de minister de verklaringen van eiser over zijn uitreis terecht tegenstrijdig geacht. Eiser verklaart in het aanmeldgehoor namelijk dat hij een maand na de overname van de macht door de Taliban voor het laatst Afghanistan heeft verlaten. [10] In het nader gehoor verklaart eiser echter dat hij naar Iran is gevlucht op het moment dat de Taliban in de stad Zaranj aan het vechten was, [11] waaruit volgt dat eiser met spoed naar Iran is vertrokken. Eisers betoog dat met spoed een land verlaten ook kan betekenen dat dit een maand na de machtsovername is geweest, volgt de rechtbank niet. De verklaringen zoals hiervoor weergegeven, blijven daarmee namelijk tegenstrijdig. Tot slot heeft de minister terecht gesteld dat eiser niet de waarheid heeft gesproken over zijn verblijf in Turkije tussen 2018 en 2021. Eiser heeft namelijk zijn verklaringen meerdere keren gewijzigd wanneer hij werd geconfronteerd met onjuistheden en spreekt zichzelf herhaaldelijk tegen. [12] De minister heeft terecht gesteld dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas van eiser.
Is de bedreiging door schoonvader vanwege huwelijk geloofwaardig?
8. Eiser betoogt dat hij de bedreiging door zijn schoonvader vanwege zijn huwelijk wel aannemelijk heeft gemaakt. Hij heeft namelijk niet wisselend verklaard over de omstandigheden van het huwelijk. Eiser heeft verklaard dat zij getrouwd zijn vanwege de zwangerschap van zijn echtgenote. Daarnaast werpt de minister onterecht tegen dat eiser vaag en summier heeft verklaard over de bedreigingen van zijn schoonfamilie.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft namelijk terecht gesteld dat eiser zijn huwelijk en de bedreigingen niet met documenten heeft onderbouwd, terwijl eiser wel heeft verklaard dat er stukken zouden zijn. Ook heeft eiser niet verklaard over de inhoud van deze documenten. Verder heeft de minister terecht gesteld dat eiser vaag en summier heeft verklaard over de omstandigheden van zijn huwelijk en de bedreigingen. Hierbij heeft de minister mogen tegenwerpen dat eiser eerst verklaart dat hij niet weet waarom zijn schoonvader geen toestemming heeft gegeven voor het huwelijk, maar verklaart vervolgens dat hij geen toestemming gaf omdat eiser en zijn echtgenote een geheime relatie hadden. [13] Met betrekking tot de bedreigingen heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser verklaart dat hij telefonisch bedreigd werd en dat er motorrijders naar zijn huis zijn gestuurd om hem te zoeken. [14] Eiser gaat hier echter niet dieper op in. De minister mocht van eiser verwachten dat hij hierover meer in detail kon verklaren, omdat dit een belangrijk onderdeel is van zijn asielrelaas. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister op grond van bovenstaande niet ten onrechte de bedreigingen van de schoonvader van eiser ongeloofwaardig bevonden. De enkele betwisting van eiser dat hij niet wisselend heeft verklaard over dat hij en zijn echtgenote zijn gehuwd vanwege haar zwangerschap, doet hier niet aan af. De minister heeft namelijk meer dan dat aan eiser tegengeworpen en ook mogen tegenwerpen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris
2.Pagina 2, verslag nader gehoor van 27 februari 2023 (NG).
3.Pagina 22, NG.
4.Pagina 22 en 23, NG.
5.Pagina 43, NG.
6.Pagina 2, verslag aanvullend gehoor van 25 april 2023 (AG).
7.Pagina 16, AG.
8.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 28 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2720, r.o. 6.2.1.
9.Pagina 27 en 30-32, NG.
10.Pagina 6, verslag aanmeldgehoor Dublin van 29 januari 2022 (AMG).
11.Pagina 32, NG.
12.Pagina 14-18, NG.
13.Pagina 9 en 39, NG.
14.Pagina 39-40, NG.