ECLI:NL:RBDHA:2025:7880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
NL25.14777 en NL25.14778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het verzoek van eiser om te worden gehoord in te willigen en houdt geen zitting, omdat het beroep kennelijk ongegrond is.

Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft en op [geboortedag] 2006 is geboren, is het niet eens met de beslissing van de minister. Hij stelt dat er in Kroatië geen adequate bescherming is en dat hij risico loopt op onmenselijke behandeling. Eiser heeft zijn zorgen over de situatie in Kroatië herhaald en ingelast, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit onjuist is. De rechtbank stelt vast dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van systematische tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. De rechtbank wijst erop dat eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigen dat de theoretische mogelijkheid van pushbacks niet gelijkstaat aan een reëel risico. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd om zijn stelling over de afwezigheid van zorg in Kroatië te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.14777 (beroep) en NL25.14778 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank ziet geen aanleiding om gevolg te geven aan eisers verzoek om te worden gehoord en houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en op [geboortedag] 2006 geboren te zijn. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met de beschikking van verweerder. Eiser verzoekt om alles wat eerder door hem naar voren is gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Verweerder had niet uit mogen gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Kroatië. Eiser stelt een risico te lopen op een onmenselijke behandeling en is van oordeel dat de feitelijke situatie in Kroatië anders is dan de papieren werkelijkheid. Eiser stelt dat er pushbacks plaatsvinden en dat Dublinterugkeerders een risico lopen op een schending van artikel 4 van het Handvest [2] . Eiser verwijst hierbij naar een brief van het Centre for Peace Studies. [3] Er is voor eiser geen garantie dat hij anders behandeld gaat worden. Eiser stelt verder dat zijn beroep op artikel 17 van de Dublinverordening ten onrechte niet is gehonoreerd. Eiser is bang voor ernstige schade in zijn land van herkomst. Hij is net meerderjarig en heeft in Kroatië geen netwerk, terwijl hij dat in Nederland wel heeft. Eiser is getraumatiseerd in zijn land van herkomst en stelt dat medische en psychische zorg in Kroatië ontbreekt. Eiser zal in Kroatië niet beschermd worden. Verweerder heeft in de reactie op de zienswijze onterecht gebruik gemaakt van standaardoverwegingen. Eiser vreest niet deugdelijk opgevangen en behandeld te worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaald en ingelast
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet zonder meer afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt als uitgangspunt voorop dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [4] of artikel 4 van het Handvest. Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De Afdeling [5] heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 [6] geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië geen sprake is van systematische tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem. Daarbij heeft de Afdeling ook de notities van het CPS betrokken. De Afdeling is uitgebreid ingegaan op de door eiser genoemde pushbacks en heeft geoordeeld dat de theoretische mogelijkheid dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks niet kan worden gelijkgesteld met een reëel risico dat dit gebeurt. Voorgaande is bij uitspraak van 5 november 2024 [7] nog bevestigd. In wat eiser naar voren heeft gebracht is geen grond gelegen voor een ander oordeel.
Artikel 17 Dublinverordening
8. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat zijn overdracht aan Kroatië van een zodanige onevenredige hardheid getuigt waardoor verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eisers stelling dat verweerder op de zienswijze enkel heeft gereageerd met standaardoverwegingen treft geen doel. In het besluit is verweerder immers ingegaan op alle door eiser aangedragen punten.
8.1.
Met betrekking tot eisers beroep op zijn medische omstandigheden, overweegt de rechtbank dat eiser hiertoe geen (medische) stukken heeft overlegd. De stelling dat eiser in Kroatië geen toegang heeft tot medische en psychische zorg heeft eiser ook niet onderbouwd. Daarbij komt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat de medische voorzieningen in Kroatië van vergelijkbare kwaliteit zijn als die in Nederland.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [8] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van V. Nooteboom, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Centre for Peace Studies (CPS), 19 januari 2024.
4.Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.