ECLI:NL:RBDHA:2025:7880
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het verzoek van eiser om te worden gehoord in te willigen en houdt geen zitting, omdat het beroep kennelijk ongegrond is.
Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft en op [geboortedag] 2006 is geboren, is het niet eens met de beslissing van de minister. Hij stelt dat er in Kroatië geen adequate bescherming is en dat hij risico loopt op onmenselijke behandeling. Eiser heeft zijn zorgen over de situatie in Kroatië herhaald en ingelast, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit onjuist is. De rechtbank stelt vast dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt.
De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van systematische tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. De rechtbank wijst erop dat eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigen dat de theoretische mogelijkheid van pushbacks niet gelijkstaat aan een reëel risico. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd om zijn stelling over de afwezigheid van zorg in Kroatië te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.