ECLI:NL:RBDHA:2025:786
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot een ongeboren kind
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 29 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 17 december 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser had betoogd dat de minister zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening had moeten behandelen, omdat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Duitsland tot onevenredige hardheid zouden maken. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd om zijn claims te onderbouwen, zoals de relatie met zijn vriendin en de zwangerschap van hun ongeboren kind.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening weliswaar gericht is op het waarborgen van gezinsleven, maar niet bedoeld is als een route voor reguliere verblijfsvergunningen. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, in aanwezigheid van griffier mr. B. Göbel, en is openbaar gemaakt op 24 januari 2025.