ECLI:NL:RBDHA:2025:786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.42425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot een ongeboren kind

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 29 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 17 december 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser had betoogd dat de minister zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening had moeten behandelen, omdat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Duitsland tot onevenredige hardheid zouden maken. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd om zijn claims te onderbouwen, zoals de relatie met zijn vriendin en de zwangerschap van hun ongeboren kind.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening weliswaar gericht is op het waarborgen van gezinsleven, maar niet bedoeld is als een route voor reguliere verblijfsvergunningen. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, in aanwezigheid van griffier mr. B. Göbel, en is openbaar gemaakt op 24 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42425

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Anik),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.E. Gecer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL24.42426, op
17 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van eisers aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Heeft de minister toepassing moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening?
5. Eiser betoogt dat de minister zijn asielaanvraag in behandeling had moeten nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Er is sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht van eiser aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft namelijk een relatie met een vrouw uit Nederland. Zij is momenteel zwanger van hun eerste kind. Eiser wil zijn toekomst samen met zijn vriendin en hun (ongeboren) baby in Nederland opbouwen. Daarnaast zorgt eiser ook voor het kind van zijn vriendin uit een vorige relatie. Om de relatie te onderbouwen heeft eiser bij de zienswijze diverse foto’s van hen overgelegd. Om zijn betoog te onderbouwen verwijst eiser naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 20 december 2022 [2] en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 juni 2022 [3] .
5.1.
De minister kan een verzoek om internationale bescherming onverplicht inhoudelijk in behandeling nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Deze bevoegdheid wordt in ieder geval gebruikt als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Er zijn geen aanwijzingen dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland getuigt van een onevenredige hardheid. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd dat hij een relatie heeft met zijn gestelde vriendin. Daarbij wordt overwogen dat eiser zijn gestelde vriendin pas in Nederland, vanaf 4 juli 2024 heeft kunnen leren kennen. Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd dat zijn gestelde vriendin zwanger is en dat eiser de vader zou zijn van het ongeboren kind. Het enkel overleggen van een ID-kaart van zijn gestelde vriendin, een patiëntbericht met een doorverwijzing naar de afdeling gynaecologie, een foto van eiser met zijn gestelde vriendin en screenshots van Whatsapp-gesprekken acht de rechtbank onvoldoende als onderbouwing voor de stelling dat eiser en zijn gestelde vriendin een duurzame relatie hebben en dat zij zwanger is van eiser. Eisers beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 20 december 2022 [4] slaagt niet, omdat in die zaak sprake was van een huwelijk, een medisch dossier van de vrouw was overgelegd en niet in geschil was dat eiser de vader was van het ongeboren kind. Het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2022 [5] slaagt ook niet, omdat in die zaak sprake was van een vreemdeling die twee kinderen had waarbij onvoldoende rekening was gehouden met het wegvallen van zijn zorg voor die kinderen. In dit geval heeft de minister terecht opgemerkt dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij zorgtaken verricht voor de dochter van de gestelde vriendin van eiser uit haar vorige relatie. Het enkel overleggen van een foto van eiser en de dochter van zijn gestelde vriendin acht de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat de minister rekening had moeten houden met het wegvallen van de gestelde zorgtaken van eiser. Daarnaast is niet gebleken dat, mocht de gestelde vriendin zwanger zijn, zij afhankelijk is van eiser. De rechtbank volgt de minister ook in het standpunt dat de Dublinverordening weliswaar is gericht om familie- en gezinsleven zoveel mogelijk bij elkaar te houden, maar niet bedoeld is als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. De beroepsgrond slaagt niet.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.