ECLI:NL:RBDHA:2025:7857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
NL25.10429
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Senegalese man, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft op 28 april 2025 zijn beroep en verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in de rechtbank, waar hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. I.M. Hidding. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de opvangvoorzieningen in België voldoen aan de vereisten van de Dublinverordening en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeert dat er ernstige vrees bestaat voor systeemfouten in de opvangvoorzieningen in België, die kunnen leiden tot onmenselijke of vernederende behandelingen van eiser. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10429

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Senegalese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, [1] op 28 april 2025 op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
1.2.
Op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt apart beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij België op 24 januari 2025 een verzoek om overname gedaan. België heeft dit verzoek op 6 februari 2025 aanvaard.
België en het interstatelijk vertrouwensbeginsel
Beroepsgrond eiser
5. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat ten aanzien van België kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister gaat er ten onrechte van uit dat er wordt voorzien in noodopvang voor personen die, zoals eiser, niet tot een kwetsbare groep behoren. Eiser verwijst hierbij naar de kerncijfers van Fedasil over 2024. Hieruit blijkt dat er eind 2024 3000 alleenstaande mannen op de wachtlijst stonden. Volgens eiser is dit aantal ten opzichte van de Afdelingsuitspraak van 13 maart 2024 gestegen. De gemiddelde wachttijd bedraagt 3 tot 4 maanden en in totaal zijn er 522 plaatsen in de tijdelijke opvang en 788 plaatsen in de tijdelijke noodopvang, gelet hierop is de kans dat eiser aanspraak kan maken op een plek in de tijdelijke (nood)opvang dus zeer klein. Uit het Aida rapport van mei 2024 blijkt eveneens dat Dublin-terugkeerders, zoals eiser, zich op een wachtlijst moesten inschrijven en ondertussen genoodzaakt zijn om op straat of in leegstaande gebouwen te slapen. Eiser stelt verder, onder verwijzing naar een nieuwsartikel van 30 oktober 2024, dat ook de capaciteit in de daklozenopvang beperkt is. Verder blijkt uit een nieuwsartikel van 23 december 2024 dat er in de winter geen plaats was in de daklozenopvang. De brief die asielzoekers kregen waarin stond dat ze na een maand konden terugkomen, laat volgens eiser een onverschillige houding van de Belgische autoriteiten zien. Eiser heeft in de beroepsfase tot slot twee documenten overgelegd, te weten het Niet-opvangbeleid Dashboard januari – december 2024 en een rapport van Amnesty International, “Unhoused and Unheard” 2025, die het voorgaande onderschrijven.
Verweer van de minister
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de door eiser aangevoerde gronden niet tot een ander oordeel kunnen leiden. De minister verwijst allereerst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 maart 2024. De door eiser overgelegde informatie, waaronder het AIDA-rapport (Update 2023), het artikel met kerncijfers van Fedasil over 2024, alsmede de twee nieuwsartikelen van 30 oktober 2024 en 23 december 2024, leidt volgens de minister niet tot een ander oordeel. De minister betoogt dat uit deze stukken geen landeninformatie volgt die een wezenlijk ander beeld schetst van de situatie voor Dublin-terugkeerders – te weten alleenstaande meerderjarige, niet-kwetsbare mannen – dan de informatie die reeds is betrokken in de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024. De minister stelt verder dat het aantal opvangplaatsen is toegenomen, dat uit de uiteenzetting van Fedasil blijkt dat er op 1 januari 2.947 personen op de wachtlijst staan en dat dit in het licht van de stijging in het aantal aanvragen moet worden bezien, dat er geen sprake is van een totale opvangstop en dat er noodopvangplekken in de daklozenopvang beschikbaar zijn waarvan asielzoekers gebruik kunnen maken. De Belgische autoriteiten blijven daarnaast inspanningen verrichten om problemen in de opvangsituatie te ondervangen.
Beoordeling door de rechtbank
6. Uit artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening volgt, voor zover hier van belang, dat eiser niet kan worden overgedragen aan België, als ernstig moet worden gevreesd dat de opvangvoorzieningen voor eiser in België systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare man is en dat België in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
8. In lijn met de uitspraak van deze zittingsplaats Groningen [3] verwijst de rechtbank naar de uitspraak van zittingsplaats Rotterdam waarin enkele van de door eiser ingebrachte stukken al zijn beoordeeld. De rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, komt tot het oordeel dat er concrete aanwijzingen zijn dat alleenstaande, meerderjarige niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers bij overdracht aan België een reëel risico lopen om langdurig verstoken te blijven van opvang. Daarmee kunnen zij buiten hun eigen wil en keuzes terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiele deprivatie, waardoor zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften. Dit is in strijd met artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest. Deze rechtbank neemt dit oordeel en de overwegingen die daartoe hebben geleid over in de onderhavige zaak van eiser. De rechtbank is verder van oordeel dat voor dit oordeel ook aanknopingspunten zijn gelegen in de overige door eiser overgelegde stukken, waaronder het rapport van Dashboard getiteld
“Januari 2024 > December 2024 Niet—opvangbeleid”,het rapport van Amnesty International van 2025
“Unhoused and Unheard” en de twee nieuwsartikelen.
9. Nu eiser met het voorgaande, mede gelet op de vragen die door de Afdeling in december 2024 zijn gesteld, aannemelijk heeft gemaakt dat er aanknopingspunten zijn voor ernstige vrees dat de opvangvoorzieningen voor hem in België systeemfouten bevatten die kunnen resulteren in schending van artikel 4 van het Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM, is het aan de minister om aannemelijk te maken dat daarvan geen sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister hierin niet voldoende geslaagd. Uit de door de minister overgelegde stukken kan weliswaar worden afgeleid dat het aantal opvangplaatsen is toegenomen, echter blijkt hieruit ook dat het aantal personen op de wachtlijst is toegenomen ten aanzien van de uitspraak van de Afdeling. Daarnaast blijft er in de stukken onduidelijkheid bestaan over het exacte aantal beschikbare plaatsen in de daklozenopvang, zodat niet aannemelijk is geworden dat alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare asielzoekers direct toegang tot de opvang zullen krijgen. Uit de stukken blijkt evenmin dat er slechts sprake is van een tijdelijke situatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een motiveringsgebrek.
Conclusie en gevolgen
10. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
10. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de minister een nieuw besluit neemt op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt en op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.10430.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen,11 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:183.
4.Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.