5.1.De minister stelt zich op het standpunt dat de door eiser aangevoerde gronden niet tot een ander oordeel kunnen leiden. De minister verwijst allereerst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 maart 2024. De door eiser overgelegde informatie, waaronder het AIDA-rapport (Update 2023), het artikel met kerncijfers van Fedasil over 2024, alsmede de twee nieuwsartikelen van 30 oktober 2024 en 23 december 2024, leidt volgens de minister niet tot een ander oordeel. De minister betoogt dat uit deze stukken geen landeninformatie volgt die een wezenlijk ander beeld schetst van de situatie voor Dublin-terugkeerders – te weten alleenstaande meerderjarige, niet-kwetsbare mannen – dan de informatie die reeds is betrokken in de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024. De minister stelt verder dat het aantal opvangplaatsen is toegenomen, dat uit de uiteenzetting van Fedasil blijkt dat er op 1 januari 2.947 personen op de wachtlijst staan en dat dit in het licht van de stijging in het aantal aanvragen moet worden bezien, dat er geen sprake is van een totale opvangstop en dat er noodopvangplekken in de daklozenopvang beschikbaar zijn waarvan asielzoekers gebruik kunnen maken. De Belgische autoriteiten blijven daarnaast inspanningen verrichten om problemen in de opvangsituatie te ondervangen.
Beoordeling door de rechtbank
6. Uit artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening volgt, voor zover hier van belang, dat eiser niet kan worden overgedragen aan België, als ernstig moet worden gevreesd dat de opvangvoorzieningen voor eiser in België systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare man is en dat België in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
8. In lijn met de uitspraak van deze zittingsplaats Groningenverwijst de rechtbank naar de uitspraak van zittingsplaats Rotterdam waarin enkele van de door eiser ingebrachte stukken al zijn beoordeeld. De rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, komt tot het oordeel dat er concrete aanwijzingen zijn dat alleenstaande, meerderjarige niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers bij overdracht aan België een reëel risico lopen om langdurig verstoken te blijven van opvang. Daarmee kunnen zij buiten hun eigen wil en keuzes terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiele deprivatie, waardoor zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften. Dit is in strijd met artikel 3 van het EVRMen artikel 4 van het Handvest. Deze rechtbank neemt dit oordeel en de overwegingen die daartoe hebben geleid over in de onderhavige zaak van eiser. De rechtbank is verder van oordeel dat voor dit oordeel ook aanknopingspunten zijn gelegen in de overige door eiser overgelegde stukken, waaronder het rapport van Dashboard getiteld
“Januari 2024 > December 2024 Niet—opvangbeleid”,het rapport van Amnesty International van 2025
“Unhoused and Unheard” en de twee nieuwsartikelen.
9. Nu eiser met het voorgaande, mede gelet op de vragen die door de Afdeling in december 2024 zijn gesteld, aannemelijk heeft gemaakt dat er aanknopingspunten zijn voor ernstige vrees dat de opvangvoorzieningen voor hem in België systeemfouten bevatten die kunnen resulteren in schending van artikel 4 van het Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM, is het aan de minister om aannemelijk te maken dat daarvan geen sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister hierin niet voldoende geslaagd. Uit de door de minister overgelegde stukken kan weliswaar worden afgeleid dat het aantal opvangplaatsen is toegenomen, echter blijkt hieruit ook dat het aantal personen op de wachtlijst is toegenomen ten aanzien van de uitspraak van de Afdeling. Daarnaast blijft er in de stukken onduidelijkheid bestaan over het exacte aantal beschikbare plaatsen in de daklozenopvang, zodat niet aannemelijk is geworden dat alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare asielzoekers direct toegang tot de opvang zullen krijgen. Uit de stukken blijkt evenmin dat er slechts sprake is van een tijdelijke situatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een motiveringsgebrek.
Conclusie en gevolgen
10. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
10. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).