ECLI:NL:RBDHA:2025:183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
NL24.50511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening asielaanvraag en overdracht aan België

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker, die zijn asielaanvraag had ingediend, was het niet eens met het besluit van de minister van Asiel en Migratie om hem over te dragen aan België, waar hij volgens hem geen adequate opvang zou krijgen. De verzoeker stelde dat de overdracht in strijd was met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat de overdracht aan België niet mocht plaatsvinden totdat de rechtbank had beslist op zijn beroep tegen het overdrachtsbesluit.

De voorzieningenrechter overwoog dat de bevoegdheid om een voorlopige voorziening te treffen alleen bestaat als er sprake is van spoedeisendheid. De rechter benadrukte dat het treffen van een voorlopige voorziening bedoeld is om te voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat. In dit geval was er een risico dat de verzoeker zou worden overgedragen aan België voordat er een definitieve uitspraak was gedaan op zijn beroep. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk gegrond was en dat de verzoeker niet mocht worden overgedragen aan België totdat op het beroep was beslist.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die op € 907 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50511

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoeker is het niet eens met verweerders besluit om hem over te dragen aan België, omdat verzoeker daar als alleenstaande, niet-kwetsbare mannelijke asielzoeker verstoken zal blijven van opvang. Overdracht aan België is volgens verzoeker in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Verzoeker vraagt in zijn inleidend verzoekschrift aan de voorzieningenrechter om verweerder te verbieden om verzoeker over te dragen aan België voordat de rechtbank op het beroep tegen het overdrachtsbesluit heeft beslist. In zijn aanvullend verzoekschrift van 30 december 2024 vraagt verzoeker daarentegen om niet te beslissen op het verzoek. Verzoeker meent dat het tijdig indienen van het verzoek volstaat om te bereiken dat hij niet wordt overgedragen en dat hij geen belang heeft bij het daadwerkelijk toewijzen van het verzoek, omdat daardoor de overdrachtstermijn wordt geschorst.
2. Indien de voorzieningenrechter wordt gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, dient hij hierop zo spoedig mogelijk te beslissen. De bevoegdheid tot het treffen van een voorlopige voorziening bestaat ingevolge artikel 8:81 van de Awb ook alleen voor zover er sprake is van spoedeisendheid. De omstandigheid dat een vreemdeling de uitkomst van zijn verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten en de praktijk in asielzaken om verzoeken om voorlopige voorziening veelal pas na de uitspraak in beroep af te doen laten dat uitgangspunt onverlet.
3. Daarbij geldt dat de voorzieningenrechter in artikel 8:81 van de Awb uitdrukkelijk wordt opgedragen om de betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. Het treffen van een voorlopige voorziening in de onderhavige zaak strekt ertoe te voorkomen dat verzoeker wordt overgedragen aan België ten behoeve van de behandeling van het asielverzoek. Indien deze overdracht niet vóór 26 februari 2025 plaatsvindt, gaat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek over op Nederland en kan verweerder hoe dan ook geen uitvoering meer geven aan zijn overdrachtsbesluit. Indien het verzoek wordt toegewezen, schort dat de overdrachtstermijn op en behoudt verweerder die mogelijkheid.
4. Een evenwichtige belangenafweging houdt rekening met zowel het belang van de vreemdeling om de uitkomst van zijn beroep in Nederland te mogen afwachten, als het belang van verweerder om een vreemdeling over te dragen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Het niet beslissen op een verzoek om voorlopige voorziening om de enkele reden dat het verzoek in Nederland mag worden afgewacht, verdraagt zich niet met de opdracht aan de voorzieningenrechter als daardoor de uitvoering van het bestreden besluit hoe dan ook onmogelijk wordt. Een voorlopige voorziening is er voor bedoeld om in afwachting van een definitief oordeel over het geschil te voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat. De omstandigheid dat in het geval van toewijzing van de voorlopige voorziening de overdrachtstermijn wordt opgeschort en dat de vreemdeling dan langer in onzekerheid verkeert over de mogelijkheid om eventueel alsnog in de nationale asielprocedure te kunnen worden opgenomen, weegt onvoldoende om geheel voorbij te gaan aan het belang van verweerder om de vreemdeling te zijner tijd alsnog te kunnen overdragen. Daarbij is nog relevant dat de termijnen waar verweerder zich aan dient te houden wanneer hij meent dat een andere lidstaat verantwoordelijk is zijn vastgelegd in de Dublinverordening.
5. Gelet ook op de vragen [2] die in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) zijn gesteld over de opvang voor niet-kwetsbare alleenstaande mannelijke asielzoekers in België, is de voorzieningenrechter verder van oordeel dat in dit geval niet kan worden gezegd dat het beroep geen kans van slagen heeft. Voor zover de rechtbank het noodzakelijk zou vinden om de beantwoording van bedoelde vragen af te wachten, is van belang dat niet zeker is of de Afdeling vóór de behandeling van verzoekers beroep op 23 januari 2025 uitspraak zal hebben gedaan in bedoelde zaken. Ook dit onderstreept het belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
6. De voorzieningenrechter acht het verzoek om voorlopige voorziening daarom kennelijk gegrond en zal bepalen dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan België totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan België totdat is beslist op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907.
Deze uitspraak is gedaan op 7 januari 2025 door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
2.In een drietal zaken (202404274/1, 202404286/1 en 202404292/1) en waarvan de zitting op 10 december 2024 heeft plaatsgevonden.