ECLI:NL:RBDHA:2025:183
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening asielaanvraag en overdracht aan België
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker, die zijn asielaanvraag had ingediend, was het niet eens met het besluit van de minister van Asiel en Migratie om hem over te dragen aan België, waar hij volgens hem geen adequate opvang zou krijgen. De verzoeker stelde dat de overdracht in strijd was met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat de overdracht aan België niet mocht plaatsvinden totdat de rechtbank had beslist op zijn beroep tegen het overdrachtsbesluit.
De voorzieningenrechter overwoog dat de bevoegdheid om een voorlopige voorziening te treffen alleen bestaat als er sprake is van spoedeisendheid. De rechter benadrukte dat het treffen van een voorlopige voorziening bedoeld is om te voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat. In dit geval was er een risico dat de verzoeker zou worden overgedragen aan België voordat er een definitieve uitspraak was gedaan op zijn beroep. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk gegrond was en dat de verzoeker niet mocht worden overgedragen aan België totdat op het beroep was beslist.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die op € 907 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.