ECLI:NL:RBDHA:2025:7835

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
C/09/669947 / HA ZA 24-613
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van leningen en bestuurdersaansprakelijkheid in een civiele procedure

In deze civiele procedure vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], terugbetaling van leningen die zij hebben verstrekt aan Cardec Factoring B.V. De leningen zijn verstrekt ter financiering van het werkkapitaal van Cardec, die zich richt op de sociale advocatuur. Eisers stellen dat Cardec in verzuim is met de terugbetaling van zowel de hoofdsommen als de rente. Daarnaast houden zij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aansprakelijk voor de schade die zij lijden als gevolg van het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen door Cardec. De rechtbank heeft vastgesteld dat de leningen een looptijd van vijf jaar hadden en dat Cardec tot 1 juli 2023 rente heeft betaald, maar daarna in gebreke is gebleven.

De rechtbank heeft de vorderingen van eisers toegewezen, omdat Cardec niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. De rechtbank heeft echter de vorderingen in reconventie van Cardec c.s. afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat er een afspraak was gemaakt over het niet opeisen van de leningen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid, omdat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers tot betaling van de hoofdsommen en rente toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaak-/rolnummer: C/09/669947 / HA ZA 24-613
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] te [woonplaats 1] ,2. [eiser 2] te [woonplaats 2] ,

eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. M.P.C. van Essen te Bodegraven,
tegen

1.CARDEC FACTORING B.V. te Wassenaar,2. [gedaagde 1] B.V. te [vestigingsplaats] ,3. [gedaagde 2] te [woonplaats 3] ,

gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. P.J. Frölich te Den Haag.
Eisers worden afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] genoemd. Eisers worden gezamenlijk [eisers] c.s. genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk Cardec, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk Cardec c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 juli 2024, met producties 1 tot en met 7;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het tussenvonnis van 11 december 2024 waarin de mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overleggen producties van Cardec c.s. met producties 1 en 2;
- de akte overleggen producties van [eisers] c.s. met productie 8;
- de mondelinge behandeling van 25 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Cardec levert factoringsdiensten gericht op de sociale advocatuur. Zij verstrekt bevoorschotting aan advocaten die werken op toevoegingsbasis. Cardec koopt de met toevoeging corresponderende vorderingen van advocaten en keert, vooruitlopend op de betalingen van de Raad voor de Rechtsbijstand (de Raad), de aan de advocaten toekomende bedragen direct uit aan de advocaten. Cardec rekent daarvoor een factor-fee. De advocaten moeten vervolgens de toevoeging(en) declareren bij de Raad. De Raad beoordeelt de declaratie en keert uit.
2.2.
Bestuurder en enig aandeelhouder van Cardec is [gedaagde 1] . [gedaagde 2] is op zijn beurt bestuurder van [gedaagde 1] .
2.3.
[eisers] c.s. hebben afzonderlijk leningen verstrekt aan Cardec ter financiering van het werkkapitaal van Cardec. In dat kader zijn leningsovereenkomsten gesloten met Cardec. Het gaat voor [eiser 1] om de volgende leningen:
  • € 60.000,00 vanaf 5 februari 2019 met een rente van 10% per jaar;
  • € 30.000,00 vanaf 5 augustus 2019 met een rente van 10% per jaar;
  • € 200.000,00 vanaf 16 april 2021 met een rente van 8% per jaar.
In totaal heeft [eiser 1] € 290.000,00 aan Cardec geleend.
Het gaat voor [eiser 2] om de volgende leningen:
  • € 20.000,00 vanaf 5 februari 2019 met een rente van 10% per jaar;
  • € 30.000,00 vanaf 5 april 2019 met een rente van 10% per jaar.
In totaal heeft [eiser 2] € 50.000,00 aan Cardec geleend.
2.4.
De leningen hadden ieder een looptijd van vijf jaar. Verder kwamen partijen overeen dat Cardec voor iedere lening de rente per kwartaal achteraf verschuldigd is over het openstaande saldo. Cardec heeft niet afgelost op de leningen. Zij heeft tot 1 juli 2023 wel per kwartaal de overeengekomen rente aan [eisers] c.s. betaald.
2.5.
Op 4 juni 2024 heeft de advocaat van [eisers] c.s. Cardec gesommeerd om de leningen volledig af te lossen en ook de overeengekomen rente te betalen. Cardec is niet tot betaling overgegaan.
2.6.
In september 2024 hebben partijen gesproken over de mogelijkheid dat [gedaagde 2] zijn woning zou verkopen en de opbrengst daarvan (mede) zou aanwenden om de vorderingen van [eisers] c.s. op Cardec te voldoen. Bij [eisers] c.s. werd bekend dat twee andere schuldeisers inmiddels executoriaal respectievelijk conservatoir beslag op de woning van [gedaagde 2] hadden gelegd. Daarom hebben [eisers] c.s. een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag op de woning van [gedaagde 2] ingediend. Op 8 november 2024 is het beslagverlof verleend.
2.7.
De betreffende woning van [gedaagde 2] is uiteindelijk door de eerste hypotheekhouder executoriaal verkocht. Verdeling van de verkoopopbrengst had ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet plaatsgevonden.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] c.s. vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Cardec veroordeelt tot betaling aan [eiser 1] van:
a) de hoofdsom van € 60.000,00 en de rente van € 4.487,67 over de hoofdsom per 1 juli 2024, te vermeerderen met de contractuele rente van 10% per jaar vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
b) de hoofdsom van € 30.000,00 en de rente van € 3.000,00 over de hoofdsom per 1 juli 2024, te vermeerderen met de contractuele rente van 10% per jaar vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
c) de hoofdsom van € 200.000,00 en de rente van € 11.967,13 over de hoofdsom per 1 juli 2024, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% per jaar vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
d) de buitenrechtelijke incassokosten van € 3.288,01, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding;
e) de beslagkosten van € 286,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding;
2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser 1] van datgene waartoe Cardec uit hoofde van de vordering onder 1a, 1b en 1c wordt veroordeeld;
3. Cardec veroordeelt tot betaling aan [eiser 2] van:
a) de hoofdsom van € 20.000,00 en de rente van € 1.494,51 over de hoofdsom per 1 juli 2024, te vermeerderen met de contractuele rente van 10% per jaar vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
b) de hoofdsom van € 30.000,00 en de rente van € 2.991,79 over de hoofdsom per 1 juli 2024, te vermeerderen met de contractuele rente van 10% vanaf 1 juli 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
c) de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.307,41, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding
d) de beslagkosten van € 286,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding;
4. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser 2] van datgene waartoe Cardec uit hoofde van de vordering onder 3a, 3b en 3c wordt veroordeeld;
5. Cardec veroordeelt tot betaling aan [eiser 1] en [eiser 2] van de explootkosten van € 97,57 inzake het beslagverlof;
6. Cardec c.s. veroordeelt in de proceskosten inclusief een vergoeding voor het beslagrekest, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] c.s. leggen hieraan ten grondslag dat Cardec in verzuim is met terugbetaling van de hoofdsommen van de leningen. Bovendien is Cardec in verzuim met betaling van de rente over de leningen. Ondanks diverse pogingen tot het leggen van contact kon Cardec niet worden bereikt. Daarin zagen [eisers] c.s. noodzaak tot dagvaarden.
3.3.
Naast Cardec houden [eisers] c.s. [gedaagde 1] als statutair bestuurder van Cardec aansprakelijk voor de schade die zij lijden als gevolg van het feit dat Cardec niet aan haar betaalverplichtingen voldoet. Op grond van artikel 2:11 Burgerlijk Wetboek (BW) rust deze aansprakelijkheid op [gedaagde 2] als (enig) bestuurder van [gedaagde 1] . Volgens [eisers] c.s. is sprake van bestuurdersaansprakelijkheid.
3.4.
Als aanvullende grondslag voor haar vordering jegens [gedaagde 2] beroepen [eisers] c.s. zich op de gemaakte afspraak over verkoop van de woning van [gedaagde 2] en het gebruiken van de verkoopopbrengst om de leningen af te lossen. [gedaagde 2] is gehouden die afspraak na te komen, aldus [eisers] c.s.
3.5.
Cardec c.s. betwisten de stellingen van [eisers] c.s. en voeren verweer. Cardec c.s. concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] c.s. Subsidiair concluderen Cardec c.s. tot toewijzing van de vorderingen zonder het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat [eisers] c.s. zekerheid stellen tot een bedrag van € 370.000,00.
3.6.
Verder concluderen Cardec c.s. tot een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling van [eisers] c.s. in de kosten van deze procedure.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.8.
Cardec c.s. vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eisers] c.s., althans [eiser 1] , op grond van artikel 3:296 BW veroordeelt tot nakoming van de telefonische toezegging om de hoofdsommen die in het kader van deze procedure worden opgeëist, niet op te eisen en in plaats daarvan genoegen te nemen met rentebetalingen voor zover daartoe middelen voor handen zijn en om niet tot opeising van de hoofdsommen over te gaan totdat ter betaling daarvan middelen voor handen zijn.
3.9.
Cardec c.s. leggen daaraan ten grondslag dat [eiser 1] tijdens een telefoongesprek op 12 februari 2024 heeft laten weten dat [eisers] c.s. niet zouden overgaan tot opeising van de vorderingen, maar de leningen zouden continueren.
3.10.
[eisers] c.s. betwisten de stellingen van Cardec c.s. en voeren verweer. [eisers] c.s. concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Cardec c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Cardec c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Cardec c.s. in de kosten van deze procedure.
3.11.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de samenhang worden de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk besproken. De rechtbank zal eerst ingaan op de hoofdvorderingen van [eisers] c.s. jegens Cardec en de vordering van Cardec c.s. in reconventie.
De hoofdvorderingen jegens Cardec
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat [eisers] c.s. de leningsovereenkomsten hebben gesloten met Cardec en dat het in beginsel aan Cardec is om zorg te dragen voor (terug)betaling van de leningen en rente.
4.3.
De (hoogte van de) vordering wordt door Cardec c.s. niet betwist, maar [eisers] c.s., althans [eiser 1] , hebben volgens Cardec c.s. in een telefoongesprek van 12 februari 2024 toegezegd de vorderingen niet op te eisen. Betaling van de aflossingen en rente zou alleen plaatsvinden wanneer en voor zover er de daarvoor noodzakelijke middelen beschikbaar waren. [eisers] c.s. weerspreken dit en voeren aan dat in een later gesprek is gevraagd om af te wachten, omdat in ieder geval de rente op korte termijn zou worden betaald. Eind 2024 zou Cardec de leningen vervolgens volledig aflossen. Onder die voorwaarden waren [eisers] c.s. bereid af te wachten, maar vervolgens werd er niet(s) betaald door Cardec. De stelling dat partijen hadden afgesproken dat [eisers] c.s. de vorderingen niet zouden opeisen en zouden wachten totdat financiële middelen beschikbaar waren, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Die afspraak is dan ook niet komen vast te staan. Bovendien kunnen [eisers] c.s. op een dergelijke toezegging terugkomen en dat hebben zij klaarblijkelijk gedaan.
4.4.
De looptijd van de leningen is inmiddels verstreken en [eisers] c.s. kunnen volledige aflossing van Cardec verlangen. Ook is Cardec de contractuele rente verschuldigd. Vaststaat dat vanaf 1 juli 2023 geen rente meer is betaald. De rechtbank zal de vorderingen van [eisers] c.s. jegens Cardec toewijzen. Het is de rechtbank niet duidelijk hoe [eisers] c.s. precies de rentebedragen per 1 juli 2024, zoals opgenomen in het petitum, hebben berekend. De rechtbank zal daarom volstaan met het toewijzen van de betreffende contractuele rente over de hoofdsom vanaf 1 juli 2023 tot aan de dag van volledige betaling. Voor de volledigheid merkt de rechtbank nog op dat de rente op grond van de overeenkomst per kwartaal achteraf over het openstaande saldo moest worden berekend en betaald.
4.5.
Omdat niet is vast komen te staan dat [eisers] c.s. en Cardec de door Cardec gestelde afspraak hebben gemaakt en de vorderingen van de hoofdsommen en rente in conventie ten aanzien van Cardec worden toegewezen, moet de vordering van Cardec c.s. in reconventie worden afgewezen. Voor de volledigheid merkt de rechtbank nog op dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] überhaupt geen beroep konden doen op de gestelde toezegging over de opeising van de geldleningsovereenkomsten, aangezien zij geen partij zijn bij die overeenkomsten.
4.6.
Op de overige vorderingen van [eisers] c.s. jegens Cardec zal de rechtbank in 4.18 e.v. ingaan.
De (hoofd)vorderingen jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] – bestuurdersaansprakelijkheid
4.7.
De vervolgvraag is of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (ook) kunnen worden aangesproken tot betaling van de hoofdsommen en rente. Primair doen [eisers] c.s. een beroep op bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en subsidiair op de gemaakte afspraak met [gedaagde 2] over de verkoopopbrengst van zijn woning.
4.8.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis, is het uitgangspunt dat alleen die vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden kan, behalve de vennootschap zelf, ook de bestuurder van die vennootschap aansprakelijk zijn voor de schade. De bestuurder moet voor wat betreft die benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt. De Hoge Raad heeft bepaald dat een bestuurder aansprakelijk is als hij namens de rechtspersoon verbintenissen is aangegaan terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de rechtspersoon niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Er kunnen zich ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. [1]
4.9.
Verder bepaalt artikel 2:11 BW dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder tevens rust op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is. Voor de vestiging van de aansprakelijkheid van een bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder geldt niet de aanvullende eis dat ook die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.10.
Voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid geldt een hoge drempel.
Die drempel wordt hier niet gehaald. De rechtbank licht dat als volgt toe. [eisers] c.s. verwijten [gedaagde 1] als direct bestuurder en [gedaagde 2] als indirect bestuurder van Cardec dat zij toelieten dat Cardec niet aan haar verplichtingen voldeed. [eisers] c.s. hebben dat in de dagvaarding slechts summier toegelicht en weinig concrete feiten aangedragen. Pas voor het eerst ter zitting hebben [eisers] c.s. toegelicht welk concreet verwijt zij de bestuurder(s) maken. Het verdienmodel van Cardec was volgens [eisers] c.s. overzichtelijk en terugbetaling was volledig gedekt en verzekerd door de Raad. Substantiële bedrijfskosten zou Cardec niet hebben gehad en van incasso- of bijbehorende bedrijfsrisico’s was geen sprake. [gedaagde 2] was vervolgens niet of nauwelijks bereikbaar toen [eisers] c.s. verzochten om toelichting over de betaalachterstand(en). Ook zijn er door de bestuurder(s) van Cardec sinds 2021 geen jaarrekeningen meer gepubliceerd. Daarom rijst volgens [eisers] c.s. het vermoeden dat sprake is van betalingsonwil bij [gedaagde 2] als indirect bestuurder en dat door [gedaagde 2] geld is onttrokken voor privédoeleinden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben daardoor onrechtmatig gehandeld en zijn uit dien hoofde schadeplichtig jegens [eisers] c.s.
4.11.
Het niet publiceren van jaarrekeningen en het eventuele ontbreken van contact met [gedaagde 2] leidt – anders dan [eisers] c.s. betogen – niet automatisch tot het vermoeden van betalingsonwil en het onttrekken van geld voor privédoeleinden. [eisers] c.s. hebben verder niets concreets aangedragen dat hierop zou kunnen wijzen. Het is ook – anders dan [eisers] c.s. stellen – niet aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om het door [eisers] c.s. gestelde vermoeden te ontzenuwen. Conform de hoofdregel ligt de stelplicht en bewijslast voor de bestuurdersaansprakelijkheid immers bij [eisers] c.s. Het lag ook niet op weg van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om op basis van de summiere stellingen van [eisers] c.s. in de dagvaarding, het volledige financiële reilen en zeilen van Cardec op tafel te leggen. Dat zij dat niet gedaan hebben, kan hen dan ook niet worden tegengeworpen.
4.12.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in de conclusie van antwoord – naar het oordeel van de rechtbank – gepast en afdoende gereageerd op de (summiere) stellingen van [eisers] c.s. in de dagvaarding. Ook ter zitting hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de door [eisers] c.s. neergelegde stellingen voldoende gemotiveerd betwist. Zij hebben toegelicht hoe de financiële problemen van Cardec zijn ontstaan. Het businessmodel van Cardec is met name onder druk komen te staan doordat de Raad in het kader van bezuinigingen, volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , in toenemende mate verschillende zaken achteraf samenvoegde omdat volgens de Raad sprake was van samenhang. Er werden dan aanvankelijk verschillende toevoegingen verleend en bevoorschot door Cardec, maar achteraf werden deze zaken door de Raad samengevoegd en werd er bijvoorbeeld maar voor één zaak uitgekeerd. Dat resulteerde erin dat de uitkering van de Raad lager was dan het voorschot dat was verstrekt. Cardec zag daarmee dat haar vorderingen niet volledig werden voldaan. Ook vertraging in de afhandeling van zaken door Corona hebben geleid tot betaalproblematiek bij Cardec.
4.13.
De rechtbank acht het verder niet aannemelijk dat er met het businessmodel van Cardec geheel geen (bedrijfs)risico’s gemoeid waren. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben immers onweersproken naar voren gebracht dat er weldegelijk kostenposten voor Cardec waren. Cardec was bovendien voor inkomsten dan wel terugbetaling van de voorschotten afhankelijk van externe partijen en factoren. Partijen zijn wat dat betreft geen risicovrije lening aangegaan. Dat komt overigens mede tot uitdrukking in het relatief hoge rentepercentage dat partijen zijn overeengekomen. Het risico lijkt zich spijtig genoeg in dit geval te hebben verwezenlijkt.
4.14.
[eisers] c.s. hebben voor wat betreft de bestuurdersaansprakelijkheid – mede in het licht van de gemotiveerde betwisting – onvoldoende gesteld. Dat brengt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid.
Afspraak over betaling door [gedaagde 2]
4.15.
[eisers] c.s. leggen aan hun vordering jegens [gedaagde 2] aanvullend ten grondslag dat [gedaagde 2] heeft toegezegd zijn privéwoning te zullen verkopen en dat hij met de verkoopopbrengst de leningen zou aflossen. Zij vorderen, althans zo begrijpt de rechtbank het, nakoming van die toezegging.
4.16.
Hoewel de rechtbank ziet dat er tussen partijen is gecorrespondeerd over verkoop van de woning en het aanwenden van de verkoopopbrengst om de vorderingen van [eisers] c.s. te voldoen, blijkt uit die correspondentie naar het oordeel van de rechtbank niet dat een definitieve afspraak tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde 2] de verplichting heeft om persoonlijk de vorderingen van [eisers] c.s. op Cardec te voldoen. Ter zitting hebben partijen toegelicht dat zij na aanvang van onderhavige procedure overleg hebben gevoerd over een minnelijke oplossing. De e-mail waar [eisers] c.s. zich op beroepen, moet dan ook in die context worden gezien. Aan Cardec c.s. is, met instemming van [eisers] c.s., uitstel verleend voor het indienen van een conclusie van antwoord, zodat partijen tijd hadden om afspraken te maken en eventueel een vaststellingsovereenkomst op te stellen. Tot een vaststellingsovereenkomst is het niet gekomen. Kennelijk bereikten partijen geen overeenstemming. Cardec c.s. hebben vervolgens alsnog een conclusie van antwoord ingediend.
4.17.
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de (hoofd)vorderingen van [eisers] c.s. jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten worden afgewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.18.
[eisers] c.s. vorderen vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eisers] c.s. hebben voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eisers] c.s. hebben daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal voor [eiser 1] een bedrag van € 3.288,01 worden toegewezen en voor [eiser 2] een bedrag van € 1.307,41, te betalen door Cardec.
De beslagkosten
4.19.
Ook vorderen [eisers] c.s. Cardec te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toewijsbaar. Het gaat voor zowel [eiser 1] alsook voor [eiser 2] om een bedrag van € 286,94 aan beslagkosten. Ook wordt Cardec veroordeeld om aan [eisers] c.s. een bedrag van € 97,57 voor het exploot van 8 juli 2024 te betalen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.20.
[eisers] c.s. hebben gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Cardec c.s. hebben hiertegen verweer gevoerd. Cardec c.s. zullen tegen een toewijzend vonnis zeker in hoger beroep komen en heeft een zwaarwegend belang bij behoud van de bestaande toestand totdat op het rechtsmiddel is beslist. Gelet op de financiële situatie bij Cardec c.s. kunnen executiemaatregelen tot onomkeerbare gevolgen leiden of de gang naar een onverhoopt faillissement bespoedigen. Subsidiair vorderen Cardec c.s. dat aan en uitvoerbaarverklaring bij voorraad op de voet van artikel 233 lid 3 Rv de voorwaarde wordt verbonden dat door [eisers] c.s. tot een door de rechtbank te bepalen bedrag zekerheid wordt gesteld.
4.21.
De belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. [eisers] c.s. worden vermoed belang bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben, aangezien hun vorderingen tot betaling van geldsommen worden toegewezen. Mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie staan op zichzelf niet in de weg aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het door Cardec c.s. naar voren gebrachte executierisico kan inherent zijn aan ieder vonnis dat een veroordeling tot betaling van een geldsom bevat. Dat is onvoldoende grond om het belang van Cardec c.s. bij behoud van de bestaande toestand, totdat op het tegen dit vonnis in te stellen rechtsmiddel is beslist, zwaarder te laten weten dan het belang van [eisers] c.s. bij uitvoerbaarheid bij voorraad van dit vonnis.
4.22.
Een restitutierisico hebben Cardec c.s. geheel niet geconcretiseerd en dit geeft dan ook geen aanleiding om aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat door [eisers] c.s. zekerheid wordt gesteld. Het vonnis zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard en de rechtbank zal [eisers] c.s. niet verplichten zekerheid te stellen.
De proceskosten
4.23.
In de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie en de mate waarin partijen over en weer in het gelijk of ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in conventie en reconventie te compenseren, met inachtneming van het volgende.
4.24.
Naast hetgeen in 4.19 is beslist over de beslagkosten, is de vordering ten aanzien van beslagkosten toewijsbaar op de hierna in het dictum vermelde wijze.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
veroordeelt
Cardectot betaling aan
[eiser 1]van:
5.1.
een bedrag van € 60.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 10% per jaar over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 juli 2023, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
een bedrag van € 30.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 10% per jaar over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 juli 2023, tot de dag van volledige betaling;
5.3.
een bedrag van € 200.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% per jaar over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 juli 2023, tot de dag van volledige betaling
5.4.
een bedrag van € 3.288,01 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2024;
5.5.
een bedrag van € 286,94 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2024;
Veroordeelt
Cardectot betaling aan
[eiser 2]van:
5.6.
een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 10% per jaar over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 juli 2023, tot de dag van volledige betaling;
5.7.
een bedrag van € 30.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 10% per jaar over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 juli 2023, tot de dag van volledige betaling;
5.8.
een bedrag van € 1.307,41 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2024;
5.9.
een bedrag van € 286,94 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2024;
veroordeelt
Cardectot betaling aan
[eisers] c.s.van:
5.10.
de beslagkosten tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] c.s. in totaal vastgesteld op € 3.131,57, te weten:
een bedrag van € 320,00 aan griffierecht voor het verzoekschrift tot het leggen van derdenbeslag;
een bedrag van € 2.714,00 aan salaris advocaat van [eisers] c.s. voor het opstellen van het beslagrekest;
een bedrag van € 97,57 voor het exploot van 8 juli 2024;
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.11.
compenseert de (overige) kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.12.
verklaart het vonnis wat betreft 5.1 tot en met 5.10 uitvoerbaar bij voorraad;
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.14.
wijst de vorderingen van Cardec c.s. af;
5.15.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.
3220

Voetnoten

1.Hoge Raad 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521 (Beklamel).