ECLI:NL:RBDHA:2025:783

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.49928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Syrische nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 31 december 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. Eiser heeft aangevoerd dat de minister gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen en dat zijn bezwaren niet adequaat zijn behandeld. De rechtbank stelt echter vast dat de minister in het voornemen zijn voorgenomen beslissing heeft kenbaar gemaakt en dat eiser hierop heeft kunnen reageren. De rechtbank concludeert dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt.

Eiser heeft ook betoogd dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat zijn asielaanvraag onverplicht door de minister in behandeling had moeten worden genomen. Hij verwijst naar onmenselijke en vernederende behandeling door de Bulgaarse autoriteiten. De rechtbank oordeelt echter dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat deze omstandigheden geen aanleiding vormen om de aanvraag aan zich te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 9 januari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49928
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: A. Hadfy-Kovâcs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2002] . De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 31 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Siad als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Standaard voornemen
5. Eiser voert aan dat de minister gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen. De door eiser naar voren gebrachte bezwaren zijn ten onrechte niet gemotiveerd betrokken in het voornemen. Hierbij verwijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 december 20242. Door dit na te laten is de besluitvorming onzorgvuldig tot stand gekomen. Volgens eiser dient het bestreden besluit daarom vernietigd te worden.
6. De rechtbank oordeelt dat dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. Ook al is in het voornemen mogelijk niet gedetailleerd ingegaan op de verklaringen van eiser raakt dit niet de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De minister heeft in het voornemen zijn voorgenomen beslissing kenbaar gemaakt en de redenen hiervoor gegeven. Eiser heeft hierop kunnen reageren en in het bestreden besluit is de minister ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag hebben geleid, waaronder de verklaringen van eiser. De rechtbank ziet hierin geen rechtens te honoreren zorgvuldigheids- en/of motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening

7. De rechtbank stelt vast dat eiser zich niet verzet tegen toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het geval van Bulgarije. Eiser is van mening dat in zijn geval sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, waardoor de minister zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Hiertoe voert eiser aan dat de Bulgaarse autoriteiten hem onmenselijk en vernederend hebben behandeld. De Bulgaarse autoriteiten zouden eiser negen dagen in detentie hebben geplaatst, zijn geld en telefoon hebben afgepakt en eiser hebben gedwongen om zijn vingerafdrukken af te geven. Eiser heeft hierover niet kunnen klagen bij de Bulgaarse autoriteiten, omdat het hem ontbrak aan zowel taalkundige als juridische hulp. Eiser is ook van mening dat de minister zich niet heeft gehouden aan zijn onderzoeksplicht en daardoor onterecht heeft geconcludeerd dat artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening niet van toepassing is.
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de door eiser gestelde omstandigheden geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Over de verklaring van eiser dat hij onmenselijk en vernederend is behandeld door de Bulgaarse autoriteiten, heeft de minister in het bestreden besluit mogen aangeven dat dit geen reden is om de aanvraag aan zich te trekken. De minister mocht aannemen dat eisers situatie ten tijde van gereguleerde terugkeer in het kader van de Dublin- verordening, niet vergelijkbaar zal zijn met die tijdens eisers (illegale) inreis in Bulgarije. Deze laatstbedoelde omstandigheden als zodanig vormen geen reden om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken. Verder heeft eiser niet onderbouwd waarom van hem niet kan worden verlangd dat hij zich als Dublinterugkeerder in Bulgarije meldt. De enkele stelling dat hij opnieuw een in zijn ogen vernederende behandeling opnieuw vreest is onvoldoende, omdat zijn uitgangspositie anders is. Verder is niet gebleken dat zijn eerdere ervaringen tot grote persoonlijke gevolgen hebben geleid, op grond waarvan overdracht aan Bulgarije alsnog van onevenredige hardheid zou getuigen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 januari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.