ECLI:NL:RBDHA:2025:783
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Syrische nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 31 december 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. Eiser heeft aangevoerd dat de minister gebruik heeft gemaakt van een standaard voornemen en dat zijn bezwaren niet adequaat zijn behandeld. De rechtbank stelt echter vast dat de minister in het voornemen zijn voorgenomen beslissing heeft kenbaar gemaakt en dat eiser hierop heeft kunnen reageren. De rechtbank concludeert dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt.
Eiser heeft ook betoogd dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat zijn asielaanvraag onverplicht door de minister in behandeling had moeten worden genomen. Hij verwijst naar onmenselijke en vernederende behandeling door de Bulgaarse autoriteiten. De rechtbank oordeelt echter dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat deze omstandigheden geen aanleiding vormen om de aanvraag aan zich te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 9 januari 2025.