ECLI:NL:RBDHA:2025:7801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
24/8019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag uit tijdelijke dienst wegens disfunctioneren van een burgerambtenaar bij Defensie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen zijn ontslag uit tijdelijke dienst voor onbepaalde tijd wegens disfunctioneren behandeld. Eiser, aangesteld als burgerambtenaar bij Defensie, was per 1 juli 2023 in dienst en had een proeftijd van één jaar. Het primaire besluit tot ontslag werd op 28 maart 2024 genomen, na een bezwaarschrift dat ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft besloten tot ontslag, omdat eiser niet voldeed aan de functie-eisen. Eiser had onvoldoende leidinggevende kwaliteiten en was niet vatbaar voor feedback. Tijdens de bezwaarprocedure zijn hoorzittingen gehouden, waaruit bleek dat eiser niet in staat was om zich te verbeteren na ontvangen feedback. De rechtbank concludeert dat eiser tijdig en duidelijk op de hoogte is gesteld van zijn tekortkomingen en voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te verbeteren. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierechten. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij de toetsing van ontslagbesluiten in tijdelijke dienstverbanden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Sterk),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. Z.E.M. van der Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder om hem te ontslaan uit tijdelijke dienst voor onbepaalde tijd wegens disfunctioneren.
1.1.
Verweerder heeft dit besluit (het primaire besluit) op 28 maart 2024 genomen. Met de beslissing van 1 oktober 2024 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn bezwaarschrift ongegrond wordt verklaard en het primaire besluit in stand wordt gelaten. Met het bestreden besluit van 2 december 2024 heeft verweerder de beslissing van 1 oktober 2024 bekrachtigd [1] omdat was gebleken dat deze was genomen door een onbevoegd bestuursorgaan.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder vergezeld door [naam 1] .

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser was met ingang van 1 juli 2023 aangesteld in tijdelijke dienst als burgerambtenaar bij Defensie in de functie van Hoofd Productie Besturing bij het Kleding en Persoonsgebonden Uitrusting (KPU) in Soesterberg. Daarbij was een proeftijd vastgesteld van één jaar, tot en met 30 juni 2024. Met het primaire besluit van 28 maart 2024 is aan eiser kenbaar gemaakt dat hem per 1 juli 2024 eervol ontslag wordt verleend [2] omdat hij niet volgens de eisen functioneerde, zoals die zijn vastgesteld in de functiebeschrijving en het gezien de mate van ontwikkeling niet haalbaar werd geacht dat hij zich binnen de gegeven aanstellingsperiode zou gaan ontwikkelen naar het gewenste niveau van functioneren.
2.1.
In de bezwaarprocedure is verweerder een aanvullend onderzoek gestart. In dat kader zijn op 8 en 22 augustus 2024 hoorzittingen gehouden met meerdere collega’s van eiser: [naam 2] (stafadviseur), [naam 3] (Hoofd Afdeling onderhoud), [naam 4] (plaatsvervangend commandant KPU), [naam 1] (Afdelingshoofd Productie en tevens de functionele chef van eiser) en twee anonieme collega’s (ondergeschikten van eiser). Uit de bevindingen van dit aanvullend onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiser tekortschoot in zijn leidinggevende kwaliteiten, niet vatbaar was voor feedback en niet voldeed aan de in redelijkheid aan de functie gestelde eisen. Tevens is vastgesteld dat eiser zich in de periode na de aanzegging van zijn ontslag op 31 mei 2024 in een telefoongesprek met de plaatsvervangend commandant KPU bedreigend heeft geuit over zijn functionele chef en hij zich op 3 juni 2024 ten overstaande van een groep medewerkers negatief heeft uitgelaten over deze zaak en daarmee onrust binnen de werkomgeving heeft gecreëerd. Met het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar de bevindingen van het aanvullend onderzoek het ontslag van eiser in stand gelaten.
Wat zijn de regels?
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het ontslag en stelt zich op het standpunt dat hem niet tijdig en duidelijk te kennen is gegeven dat hij niet aan de redelijk te stellen eisen en verwachtingen van de door hem vervulde functie voldeed. Dat deze eisen en verwachtingen al kunnen worden opgemaakt uit de opgestelde functiebeschrijving, zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld, is onjuist. Als dat bij iedere werknemer van Defensie het geval is, dan zou de Beleidsregel functioneringsgesprekken en beoordelingen Defensie (hierna: de Beleidsregel) met de daarin voorgeschreven procedures overbodig zijn. Daar komt bij dat een functiebeschrijving over het algemeen zeer abstract is en veelal algemeenheden bevat. Dit was in het geval van eiser niet anders. Daarbij hebben de gesprekken met zijn functionele chef en de stafadviseur, die zowel in een formele als informele setting hebben plaatsgevonden, geen functie-inhoudelijke begeleiding opgeleverd. De feedback die wél werd gegeven, was te informeel van aard. Dit laatste wordt ook bevestigd door stafadviseur [naam 2] tijdens de hoorzitting die in de bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dan ook niet in de gelegenheid te zijn gesteld om zich op de geconstateerde tekortkomingen te verbeteren. Bij het functie-introductiegesprek met zijn functionele chef [naam 1] van 29 februari 2024 is het hem ook niet duidelijk gemaakt dat er kennelijk ontevredenheid bestond over zijn functioneren. Dit volgt evenmin uit de bewoordingen van het verslag dat naar aanleiding van dit gesprek is opgemaakt, dat op sommige gedeelten juist de indruk wekt dat het wel goed zat met het functioneren van eiser. Bovendien heeft het functie-introductiegesprek pas 8 maanden na aanvang van zijn functievervulling plaatsgevonden. Dit maakt dat in strijd is gehandeld met artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel, dat vereist dat een dergelijk gesprek binnen één maand na aanvang van de functievervulling plaatsvindt. Op de zitting heeft eiser nog naar voren gebracht dat het onverwachtse ontslag een zodanige impact heeft gehad, dat hij hiervoor onder behandeling is geweest van een psychiater. Hij verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen om de hiervoor gemaakte kosten te vergoeden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser in redelijkheid mocht ontslaan uit tijdelijke dienst voor onbepaalde tijd omdat hij niet aan de in redelijkheid aan de met de functie samenhangende gestelde eisen en verwachtingen voldeed. De rechtbank legt hierna aan de hand van de door eiser ingediende beroepsgronden uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste ambtenarenrechter is de toetsing van een besluit tot het niet voortzetten van een tijdelijk dienstverband na afloop van de proeftijd terughoudend. Deze toetsing is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet aan de door het bestuursorgaan redelijkerwijs te stellen eisen en/of verwachtingen heeft voldaan. Het bestuursorgaan hoeft niet aannemelijk te maken dat de ambtenaar blijk heeft gegeven van een ongeschiktheid die het ontslag van een in vaste dienst aangestelde ambtenaar zou kunnen rechtvaardigen. [3]
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn beroepsgronden op zichzelf niet de vaststelling van verweerder weerspreekt dat hij op bepaalde onderdelen van de functiebeschrijving tekortschoot. Partijen zijn slechts verdeeld over de vraag of deze tekortkomingen tijdig en duidelijk aan eiser kenbaar zijn gemaakt en hij daarmee in de gelegenheid is gesteld om zich op de geconstateerde tekortkomingen te verbeteren. De beoordeling van de rechtbank beperkt zich dan ook tot de bespreking van deze vraag.
5.3.
In dat kader stelt de rechtbank voorop dat uit de stukken in het dossier kan worden opgemaakt dat de omstandigheden waaronder eiser aan de functie begonnen is, verre van optimaal waren. Zo volgt uit de verklaring die Hoofd Afdeling onderhoud [naam 3] tijdens de hoorzitting van 8 augustus 2024 heeft afgelegd dat “het inwerktraject binnen het KPU niet zo sterk ontwikkeld is” en dat “de functie van eiser ondergewaardeerd lijkt, eigenlijk te laag is geschaald en dat het niet voor niets is dat het zo lang heeft geduurd voordat iemand voor deze functie kon worden gevonden.” Ook anonieme werknemer 2 stelt blijkens de afgelegde verklaring tijdens de hoorzitting van 22 augustus 2024 dat “eiser niet in een geweldige periode binnenkwam, het enige dat qua personele bezetting vaststond de stafadviseur was, er geen duidelijk inwerktraject was en geen sprake was van een warm bad waarbij iedereen hem makkelijk kon helpen.” Daar komt bij dat toen eiser op 1 juli 2023 in de functie begon, op dat moment nog een ad-interim Hoofd Productie werkzaam was. Uit het verslag van de hoorzitting die op 22 augustus 2024 is gehouden met anonieme werknemer 2 volgt dat dit ad-interim Hoofd Productie een houding had die uitstraalde: “ik hou de ballen hoog dus met de rest hou ik me niet bezig”. Daarbij heeft verweerder in het bestreden besluit toegelicht dat vanwege het ad-interim-karakter van die functie ervoor werd gekozen om eisers functie-introductiegesprek uit te stellen. Het nieuwe Hoofd Productie, [naam 1] , is op 1 september 2023 en dus drie maanden later dan eiser begonnen. Blijkens de verklaring van Hoofd Afdeling onderhoud [naam 3] moest de nieuwe Hoofd Productie echter zelf ook nog ingewerkt worden. Bovendien lag hij in die periode in een echtscheiding. Mede hierdoor heeft eisers functie-introductiegesprek pas zo’n zes maanden later, namelijk op 29 februari 2024, plaatsgevonden.
5.4.
Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat de in de voorgaande rechtsoverweging genoemde omstandigheden, die voor rekening komen van verweerder, de integratie van eiser in het werkproces hebben bemoeilijkt en het met eiser eens is dat verweerder met deze handelswijze in strijd heeft gehandeld met artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel, leidt dit niet zonder meer tot de conclusie dat de aan eiser verweten tekortkomingen niet tijdig en duidelijk aan hem kenbaar zijn gemaakt en hij hierdoor niet in de gelegenheid is gesteld om zich op deze tekortkomingen te verbeteren. Uit vaste rechtspraak van de hoogste ambtenarenrechter volgt namelijk dat het doel van een functie-introductiegesprek, het informeren van de ambtenaar over wat van hem in de functie wordt verwacht, ook op andere wijzen kan worden bereikt en het achterwege laten van een dergelijk gesprek dus op zichzelf geen onrechtmatig besluit tot gevolg heeft. [4]
5.5.
In het bestreden besluit heeft verweerder daarover toegelicht dat de verwachtingen omtrent de functie uitgebreid stonden beschreven in de functiebeschrijving die voor hem toegankelijk was. Verder heeft verweerder onder verwijzing naar de verslagen van de hoorzittingen die in de bezwaarprocedure hebben plaatsgevonden gesteld dat er meerdere formele en informele gesprekken tussen eiser, zijn functionele chef en de stafadviseur hebben plaatsgevonden en hij bij de uitoefening van zijn functie met name door hen is begeleid en gecoacht. Zo volgt uit de verklaring die stafadviseur [naam 2] heeft afgelegd dat hij vanwege zijn kennis binnen de organisatie en de personele verschuivingen ten aanzien van de functie Hoofd Productie vanaf de eerste werkdag van eiser zijn begeleider was. [naam 2] beschrijft in zijn verklaring dat in de eerste weken sprake was van een conflictsituatie tussen eiser en een van zijn ondergeschikten. Deze ondergeschikte zou volgens eiser niet hebben gedaan wat zij had moeten doen, waardoor in de bedrijfsvoering nadelige resultaten ontstonden. Nadat eiser en [naam 2] hierover een gesprek hadden gevoerd met deze ondergeschikte, heeft laatstgenoemde zich ziek gemeld. Eiser heeft deze situatie vervolgens aan [naam 2] voorgelegd met het verzoek om feedback. [naam 2] adviseerde vervolgens dat eiser de betreffende ondergeschikte na zes weken moest opbellen om een plan van aanpak van haar re-integratie te bespreken. Volgens [naam 2] heeft eiser echter lange tijd niets met deze situatie gedaan. Op de vraag van [naam 2] waarom eiser zulke zaken niet doorpakt en waarom de deadline was gepasseerd, antwoordde hij “dat weet ik ook niet, want ik twijfel of zij ervoor openstaat.” Uiteindelijk heeft [naam 2] eiser het advies gegeven om het re-integratieplan telefonisch met de ondergeschikte te bespreken, om er zo voor te zorgen dat zijn gesprekspartner weet wat hem als leidinggevende bezighoudt. Eiser heeft hier evenmin gehoor aan gegeven en het digitaal gedaan. Eiser heeft ter zitting weliswaar een door hemzelf opgesteld overzicht overgelegd van contactmomenten die hij met deze medewerker stelt te hebben gehad, maar de rechtbank hecht hier geen waarde aan in het licht van de hiervoor weergegeven verklaring van [naam 2] en eisers reactie op zijn vraag waarom hij niet doorpakt en waarom de deadline was gepasseerd. Verder beschrijft [naam 2] in zijn verklaring dat hij op een gegeven moment signaleerde dat eiser het contact met zijn groep verloor. Hij gaf hem daarom het advies om “bij zijn eigen mensen te gaan zitten, zich in de groep te mengen en ervoor te zorgen dat hij ín de groep en niet bóven de groep staat.” Eiser zou echter niets met deze feedback hebben gedaan. Uiteindelijk heeft [naam 2] zich in januari 2024 teruggetrokken als coach omdat hij naar eigen zeggen niet het gevoel had dat eiser zich door hem liet helpen. Daarnaast volgt uit de tijdens de hoorzitting van 22 augustus 2022 afgelegde verklaring van functionele chef [naam 1] dat hij eiser meerdere malen op kantoor heeft aangesproken met de vraag hoe zaken waren gelopen, maar dat eiser dan steeds met een reden kwam waarom hij die zaken niet voor elkaar kreeg. Ook wijst [naam 1] op een discussie die plaatsvond op een tweewekelijks moment dat de leidinggevende kaders bij elkaar komen. Volgens [naam 1] kreeg eiser toen de wind van voren van zijn directe collega’s omdat hij zijn verantwoordelijkheden over bepaalde processen niet zou hebben genomen. [naam 1] stelt bewust niet te hebben ingegrepen tijdens deze discussie omdat hij merkte dat dit een pijnpunt was dat binnen de groep leefde. Achteraf was eiser boos geworden op [naam 1] omdat hij hem niet in bescherming had genomen. Ook inhoudelijk was hij het niet met deze feedback eens. Net als [naam 2] stelt ook [naam 1] dat hij eiser de directe opdracht heeft gegeven om een aantal uur in de week bij zijn ondergeschikten op kantoor te zitten en te luisteren wat er gebeurt. Eiser zou hierop hebben gereageerd met: “nee dat ga ik niet doen. Ik ga daar niet op kantoor zitten, dat is hun werk.” Ook stelt [naam 1] dat hij eiser ten aanzien van personeelszaken steeds op zijn taken moest wijzen en dwingende opdrachten moest geven, maar dat hij hier steeds geen gehoor aan gaf om de reden dat “het allemaal niet werkt bij Defensie, het te lang duurt en te veel werk is.” [naam 1] stelt ook bij het functie-introductiegesprek van 29 februari 2024 op pittige wijze zijn verwachtingen richting eiser te hebben uitgesproken, maar dat de toon van het verslag van dit gesprek op aandringen van eiser is bijgesteld. Ook plaatsvervangend commandant [naam 4] en de anonieme werknemer 2 hebben – in die volgorde – tijdens de plaatsgevonden hoorzittingen verklaard dat “eiser alles wat hij als terugkoppeling kreeg, onzin vond en zich daar nooit in kon vinden” en “eiser niet luistert als men hem iets vertelt en elke keer als iemand iets over zichzelf vertelt, hij direct over zichzelf begint.”
5.6.
Hoewel de rechtbank eiser volgt in zijn stelling dat een functiebeschrijving alleen niet voldoende kenbaar maakt wat de verwachtingen zijn die aan de functievervulling zijn verbonden – laat staan dat hieruit kan worden opgemaakt of een ambtenaar in een concreet geval een reële kans op verbetering is geboden –, is de rechtbank van oordeel dat in voorgaande rechtsoverweging voldoende concrete voorbeelden staan genoemd van gesprekken waarin eiser door verschillende collega’s op zijn tekortkomingen is gewezen, maar uiteindelijk onvoldoende in staat is gebleken om zich naar aanleiding van deze feedback te verbeteren. Dat deze feedback op sommige momenten te informeel was – wat daar ook verder van zij – laat onverlet dat het eiser hiermee kenbaar had moeten zijn dat hij zich op bepaalde onderdelen moest verbeteren. Omdat meerdere collega’s van eiser gelijkluidend verklaren dat hij zich in de regel niet kan vinden in gegeven feedback en hier dan ook niets mee doet, ziet de rechtbank geen reden om aan de juistheid van de afgelegde verklaringen en de daarin genoemde voorbeelden te twijfelen. Dit geldt te meer nu eiser – behalve een algemene ontkenning van het plaatsvinden van begeleiding – geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid hiervan heeft gegeven. Dat uit de bewoordingen van het verslag van het functie-introductiegesprek niet kan worden afgeleid dat er ontevredenheid over het functioneren van eiser bestond, volgt de rechtbank niet. In het verslag staat namelijk onder meer expliciet beschreven dat er intern binnen de organisatie weinig draagvlak bestaat voor het verhaal van eiser omdat hij en zijn collega’s een andere taal lijken te spreken. Ook wordt hierin duidelijk gewezen op de reactieve houding van eiser en zijn gebrek aan inhoudelijke kennis. Dat eiser volgens het verslag op sommige onderdelen klaarblijkelijk wel goed functioneerde, maakt niet dat verweerder niet mag besluiten om over te gaan tot ontslag vanwege tekortkomingen die op andere onderdelen zijn gesignaleerd.
5.7.
Het voorgaande maakt dat ervan moet worden uitgegaan dat eiser tijdig en op een duidelijke wijze op de hoogte is gebracht van wat van hem bij de vervulling van de functie werd verwacht en hem voldoende gelegenheid is geboden om zich op de geconstateerde tekortkomingen te verbeteren. Het gebrek dat is ontstaan door voorbij te gaan aan artikel 3 van de Beleidsregel, is daarmee hersteld. [5] Nog daargelaten de vraag of eiser zich na zijn ontslag schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die in strijd zijn met de Gedragscode Defensie, betekent dit dat verweerder eiser alleen al om die reden mocht ontslaan.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden heeft besloten om eiser te ontslaan uit tijdelijke dienst voor onbepaalde tijd wegens disfunctioneren. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenvergoeding bestaat evenmin aanleiding. Ditzelfde geldt voor wat betreft de kosten die eiser naar eigen zeggen heeft moeten maken voor behandeling door een psychiater, nog los van het feit dat hij die kosten niet nader heeft onderbouwd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Burgerlijk ambtenarenreglement defensie
(…)

Artikel 7

1. Aanstelling in tijdelijke dienst geschiedt voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.
2. Zij kan plaatsvinden:
a. voor een proeftijd van ten hoogste twee jaar, zonodig bijzondere gevallen op aanvraag van de ambtenaar met nog één jaar te verlengen en zonodig ambtshalve te verlengen met de tijd, gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht;
(…)

Artikel 115

(…)
2. Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, die is aangesteld voor onbepaalde tijd – waaronder begrepen de ambtenaar die is aangesteld ter vervanging van een afwezige ambtenaar dan wel belast is met werk van kennelijk tijdelijk karakter – kan ontslag worden verleend, mits een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van:
a. drie maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk tenminste twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest;
b. twee maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk ten minste zes maanden doch korter dan twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest;
c. één maand, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk korter dan zes maanden onafgebroken in dienst is geweest.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit toedeling uitvoerende personele bevoegdheden Defensie 2021.
2.Op grond van artikel 115, tweede lid, onder b, van het Burgerlijk ambtenarenreglement (Bard).
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 6 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2209.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 11 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG8003.
5.Op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).