In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. F.M. Holwerda, beroep ingesteld tegen de Minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft eerder, op 25 juli 2024, bepaald dat de minister binnen acht weken na verzending van die uitspraak moest beslissen. Indien er nader onderzoek nodig was, diende dit binnen twintig weken na de uitspraak bekendgemaakt te worden. Eiser stelt dat de minister deze termijnen heeft overschreden, wat aanleiding geeft voor het indienen van beroep.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank heeft het verzoek van de minister om het beroep aan te houden afgewezen, omdat dit de prikkel voor de minister zou wegnemen om snel te beslissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen, waardoor het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, met de waarschuwing dat bij overschrijding een dwangsom van € 250,- per dag kan worden opgelegd, tot een maximum van € 37.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De totale vergoeding is vastgesteld op € 453,50, en de minister moet ook het griffierecht van € 194,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 april 2025.