ECLI:NL:RBDHA:2025:7374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
C/09/679844 / KG ZA 25-111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van de GVM-lijst en afschaling naar de status 'verhoogd' in kort geding

In deze zaak vordert de eiser, gedetineerd in de PI [plaats 1], de Staat der Nederlanden om hem met onmiddellijke ingang van de GVM-lijst te verwijderen of zijn GVM-status te wijzigen van 'hoog' naar 'verhoogd'. De voorzieningenrechter heeft op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin de vorderingen van de eiser zijn afgewezen. De eiser is in 2013 veroordeeld voor doodslag en het wegmaken van een lijk, en heeft sindsdien een gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging ondergaan. In 2022 heeft hij tijdens verlof geprobeerd zijn ex-vriendin om het leven te brengen, waarvoor hij in 2024 opnieuw is veroordeeld. De GVM-status van de eiser is gebaseerd op ondermijning van het gezag van de directie en personeel in de inrichting, en de voorzieningenrechter oordeelt dat de informatie die aan deze status ten grondslag ligt actueel en betrouwbaar is. De vorderingen van de eiser worden afgewezen omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot verlenging van de GVM-status van de eiser in de categorie 'hoog'. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van € 1.999,00.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/679844 / KG ZA 25-111
Vonnis in kort geding van 12 maart 2025
in de zaak van
[eiser]gedetineerd in de PI [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. W.B.O. van Soest te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J. Perenboom te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 februari 2025;
- de door de Staat ingediende producties 1 tot en met 10;
- de op 26 februari 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is in 2013 veroordeeld voor de misdrijven doodslag en het wegmaken van een lijk. Aan [eiser] is een gevangenisstraf van negen jaar en terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging opgelegd.
2.2.
In 2022 is [eiser] , toen hij in een tbs-kliniek verbleef, tijdens begeleid verlof aan zijn begeleider ontsnapt, waarna hij zijn (toenmalige) ex-vriendin heeft opgezocht. Op 2 december 2022 is [eiser] in verzekering gesteld wegens de verdenking dat hij heeft geprobeerd om die ex-vriendin tijdens dat bezoek om het leven te brengen. [eiser] is vervolgens schuldig bevonden aan poging tot doodslag, door het meermalig steken en snijden van die ex-vriendin met een keukenmes in het bijzijn van haar vijfjarige zoontje. Bij vonnis van 19 maart 2024 van de rechtbank Midden-Nederland is hiervoor aan [eiser] een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaar opgelegd. [eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.3.
[eiser] is op 5 december 2022 geplaatst in de PI [plaats 2] . Overeenkomstig het advies van het Operationeel Overleg (hierna: het OO) van 11 januari 2023, heeft de selectiefunctionaris [eiser] geplaatst op de GVM-lijst (Gedetineerden met een Vlucht- en/of Maatschappelijk risico), en wel in de categorie ‘hoog’. Deze plaatsing geschiedde op basis van de criteria A ((risico op) ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf), E (ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting) en F (ongeoorloofde contacten met slachtoffers en/of nabestaanden, medewerkers in het strafrecht, - of de executieketen dan wel ongeoorloofde contacten met media of zichtbaarheid op social media), zoals genoemd in de circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021 (hierna: de Circulaire).
2.4.
De GVM-status van [eiser] is daarna steeds halfjaarlijks beoordeeld en verlengd. Uit de verslaglegging van het OO van 10 juli 2024 volgt dat de GVM-status van [eiser] toen is gehandhaafd op grond van uitsluitend criterium E (ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting). De criteria A en F, zoals hiervoor genoemd, zijn vanaf dat moment niet langer ten grondslag gelegd aan (de verlenging van) de GVM-status van [eiser] .
2.5.
Op 22 oktober 2024 heeft een medewerker van de PI [plaats 3] gerapporteerd dat [eiser] op 17 oktober 2024 de orde, rust en veiligheid op de afdeling ernstig heeft verstoord. Op 18 oktober 2024 is [eiser] door de betreffende medewerker ingesloten. Voornoemd rapport vermeldt hierover onder meer het volgende:
“(…) Op 17 oktober heeft dhr. [eiser] de orde, rust en veiligheid op de afdeling ernstig verstoord. Op 16 oktober kreeg dhr. [eiser] te horen dat hij zijn handschoenen, welke hij heeft geprobeerd invoeren, niet tot zijn beschikking krijgt. Dit omdat deze handschoenen snij werende handschoenen met kevlar zijn. Hier was dhr. [eiser] het niet mee eens, hij gebruikte woorden in de strekking van "als ik mijn invoer niet krijg dan ga ik gasgeven". Hierbij verheft hij zijn stem en maakt zich fysiek groot. Hetgeen zeer bedreigend over is gekomen. Ook heeft dhr. [eiser] meerdere andere dreigende uitspraken gedaan vanaf de aanvang van het dagprogramma op donderdag 17 oktober, waarmee hij de orde, rust en veiligheid in ernstige mate heeft verstoord. Deze dreigende uitspraken worden met een behoorlijke stemverheffing uitgesproken waarbij hij woorden van de strekking "vandaag gaan we zien, het wordt wat, super sende". Super sende heeft de betekenis 'heel erg losgaan' in het Papiaments. Het afdelingspersoneel heeft dhr. [eiser] aangesproken op het door hem getoonde gedrag en hem gesommeerd rustig te blijven. (…)
Aan het eind van het luchtmoment liep dhr. [eiser] naar de toezicht lucht en vroeg hij wederom waar zijn invoer bleef. Eenmaal aangekomen op de afdeling verstoorde hij wederom de orde, rust en veiligheid door met verheven stem aan te geven dat hij zwart op wit wil hebben waarom de handschoenen niet zijn toegestaan. Het afdelingspersoneel heeft aangegeven dat hij het antwoord op die vraag meermaals had gekregen. Dhr. [eiser] nam geen genoegen met dit antwoord en zei woorden in de strekking van: "jij moet naar het bad bellen want die schrijven wel een afwijzing, jij moet dat voor mij regelen! Het afdelingspersoneel heeft dhr. [eiser] aangegeven dat hij moet accepteren dat het antwoord nee is, ondanks dat dit niet het antwoord is wat dhr. [eiser] wenst te horen. In reactie hierop kwam dhr. [eiser] dreigend over omdat hij zich - wederom - fysiek groot maakt en - wederom - met verheven stem spreekt. Ook hierbij is de ruimte tussen dhr. [eiser] en het personeel klein, hetgeen ervoor zorgt dat het getoonde gedrag van dhr. [eiser] nog dreigender overkomt. Om de orde, rust en veiligheid te waarborgen heb ik dhr. [eiser] ingesloten. Het ongeremde gedrag van dhr. [eiser] is onacceptabel, en maakt de situatie op de afdeling onhoudbaar. Het afdelingspersoneel heeft dhr. [eiser] op alle mogelijke manieren te kalmeren en gerust te stellen, hetgeen niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Al het gedrag van dhr. [eiser] in overweging genomen zorgt voor een ernstige verstoring van de orde, rust en veiligheid op de afdeling. Hierover heeft een gesprek plaatsgevonden tussen dhr. [eiser] en mijzelf, het afdelingshoofd. Tijdens dit gesprek legt dhr. [eiser] alle schuld van de verstoringen buiten zichzelf, waarbij hij aangeeft het genoemde gedrag te vertonen omdat hij het oneens is met het gegeven dat hij zijn invoer niet meteen krijgt, en hij niet zwart op wit krijgt dat zijn handschoenen zijn geweigerd. Dhr. [eiser] is voorgehouden dat hij wel degelijk antwoord op zijn vragen heeft gekregen, maar dat deze antwoorden hem simpelweg niet bevielen. Dhr. [eiser] geeft vervolgens aan dat onze wegen gaan scheiden omdat dit beter zou zijn voor ieders gemoed.
Na het aanzeggen van het rapport vroeg dhr. [eiser] : "dus jij bent degene die mij een rapport geeft, het personeel heeft mij namelijk een bewaardersarrest gegeven." Ik bevestigde dit en herinnerde hem eraan dat ik verantwoordelijk ben voor de orde, rust en veiligheid op de afdeling, en dat hij deze al twee dagen ernstig verstoort. Toen hij terugliep naar zijn cel, riep hij nog: "beter ga je mij overplaatsen." (…)”
2.6.
Als gevolg van het hiervoor genoemde voorval heeft de directeur van de PI [plaats 3] aan [eiser] een ordemaatregel opgelegd, inhoudende een uitsluiting van veertien dagen van deelname aan activiteiten met ingang van 18 oktober 2024. Met ingang van 22 oktober 2024 heeft de directeur [eiser] tevens uitgesloten van het bezoekmoment. De directeur heeft daarover het volgende overwogen:
“Uit telefoon gesprekken die u hebt gevoerd naar aanleiding van het aan u aangezegde rapport blijkt dat u hebt aangegeven dat uw overplaatsing gereed moet worden gemaakt en dat u voornemens bent uw eerdere gedrag voort te zetten. U geeft aan dat u “vervelend” zult blijven en het toepassen van geweld u niet schuwt, ongeacht de hoeveelheid aanwezige personeelsleden, wat u als “gemakkelijk” beschouwt. U hebt meermaals aangegeven niet onder de indruk te zijn van de hoeveelheid personeelsleden, u geeft aan dat vijf personeelsleden niet genoeg zijn, zeker niet als u zelf beslist dat u “aan gaat”. Tevens heeft u aangegeven dat u er begrip voor zou hebben als “jongens” hen (waarmee u naar het afdelingspersoneel verwijst) zouden “kapotslaan en steken”.”
2.7.
In een beslissing van 24 oktober 2024 heeft de selectiefunctionaris namens de Minister beslist dat [eiser] wordt overgeplaatst naar de PI [plaats 1] en aldaar wordt geplaatst op de afdeling voor Beheers Problematische Gedetineerden (hierna: BPG). In die selectiebeslissing is daartoe onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Op 2 december 2022 wordt u geplaatst in het huis van bewaring in de penitentiaire inrichting (hierna: PI) [plaats 2] . Na het uiten van doodsbedreigingen richting het personeel wordt u op 1 februari 2023 overgeplaatst naar de PI [plaats 1] .
Op 3 maart 2023 wordt u vervolgens overgeplaatst naar de PI [plaats 4] en daar op de afdeling intensief toezicht (hierna: AIT) geplaatst. De PI [plaats 1] had namelijk geconstateerd dat u contact had opgenomen met personen die niet vooraf waren gescreend. Hiermee ondermijnde u de aan u opgelegde toezichtsmaatregelen. (…)
Op 7 juli 2023 wordt u vanuit de AIT van de PI [plaats 4] overgeplaatst naar de AIT van de PI [plaats 5] , omdat er geen grip te krijgen was op het contact tussen u en medegedetineerden en dit een (potentieel) veiligheids- en beheersrisico vormde. Ook op de AIT in de PI [plaats 5] zorgt u voor overlast en is uw aanwezigheid ontwrichtend. Een plaatsing in een individueel regime wordt vervolgens passend geacht. U wordt derhalve op 28 juli 2023 overgeplaatst naar de beheerproblematische gedetineerden (BPG) afdeling.
Op 21 februari 2024 zijn er geen gedragsmatige redenen meer om u langer op de BPG te houden. U wordt overgeplaatst naar de PI [plaats 6] en verblijft daar op de AIT. U neemt daar op de afdeling een vijandige en intimiderende houding aan. Dit gedrag laat u ook zien richting het personeel. Het personeel laat vervolgens weten angstig te zijn om met u te werken. De PI [plaats 6] constateert na ruim drie maanden dat de werkrelatie tussen u en het personeel dermate verstoord is geraakt, dat een langer verblijf aldaar niet wenselijk is.
(…)
Op 7 juni 2024 wordt u geplaatst op de AIT-afdeling van de PI [plaats 3] . (…) Twee dagen nadat wordt besloten om uw verblijf in het plusprogramma te continueren, valt u echter terug in uw oude gedrag. U ontvangt tweemaal een ordemaatregel wegens uw gedragingen. U blijft echter doorgaan met uw negatieve gedrag en het uiten van ontoelaatbare dreigementen. Op 16 oktober 2024 ontvangt u een rapport wegens een poging tot het invoeren van steekwerende kevlar handschoenen. Nadat deze invoer u wordt geweigerd, neemt u een dreigende houding aan richting het personeel. U verheft uw stem, maakt uzelf fysiek groot en doet uitspraken die agressief overkomen op het personeel. Ook de opvolgende dagen blijft u zeer dreigend. Daarnaast bent u ook dwingend richting het personeel en weigert u aanwijzingen van het personeel op te volgen. U blijft de situatie steeds escaleren, zowel verbaal als non-verbaal.
(…)
Gelet op het voorgaande is de directeur van de PI [plaats 3] van oordeel dat u met uw gedrag de orde, rust en veiligheid op de afdeling verstoort. Een langer verblijf op de AIT in de PI [plaats 3] is derhalve niet houdbaar. De directeur is daarnaast van oordeel dat u niet langer geschikt bent voor een verblijf in een gemeenschapsregime en verzoekt om u met spoed over te plaatsen naar de BPG.
(…)
Uit de onderliggende stukken blijkt dat u gedurende uw detentie structureel de orde, rust en veiligheid in de verschillende inrichtingen verstoort. U bedreigt en intimideert het personeel en komt in conflict met medegedetineerden. Er is een patroon zichtbaar waarbij u steeds, na een verblijf van enkele maanden in een inrichting, wordt voorgesteld voor een (spoed)overplaatsing wegens ontoelaatbaar gedrag. Hoewel uw gedrag in de PI [plaats 3] aanvankelijk niet tot rapporten heeft geleid, is het daar uiteindelijk ook wederom mis gegaan. Gezien uw recente gedrag acht de directeur van de PI [plaats 3] een langer verblijf aldaar dan ook niet wenselijk. (…)”
2.8.
Overeenkomstig het advies van het OO van 8 januari 2025 is de GVM-status van [eiser] met categorie ‘hoog’ verlengd. In het verslag van het OO is daarover het volgende vermeld:

Informatie vanuit PI [plaats 1]
Betrokkene is overgeplaatst vanuit PI [plaats 3] vanwege ondermijning en ernstige bedreigingen naar medewerkers. Volgens betrokkene zelf was er niets aan de hand en vond het personeel in PI [plaats 3] hem gewoon “lastig”. Op de BPG in [plaats 1] gedraagt hij zich momenteel prima, maar wanneer hij aangesproken wordt op zaken wordt het een ander verhaal, bv de aanleiding tot plaatsen op de BPG legt hij volledig buiten zichzelf. Betrokkene heeft in verschillende PI’s zich schuldig gemaakt aan het structureel verstoren van de orde, rust en veiligheid. Er is een patroon zichtbaar waarbij hij steeds, na een verblijf van enkele maanden in een inrichting, wordt voorgesteld voor een (spoed)overplaatsing wegens ontoelaatbaar gedrag. Hij toont geen enkel inzicht in zijn eigen handelen of enige vorm van zelfreflectie.
Beoordeling: Verlengen Hoog(E)”
2.9.
Op 20 februari 2025 is uitspraak gedaan in een door [eiser] ingesteld beklag tegen de op 13 juni 2024 aan [eiser] opgelegde GVM-maatregelen. Het beklag van [eiser] is ongegrond verklaard. De beklagcommissie van de PI [plaats 3] heeft daartoe als volgt geoordeeld:
“Aan de orde is de vraag of de door de directeur aangedragen informatie nog actueel is. Naar het oordeel van de beklagcommissie is dat wel het geval. De beklagcommissie verwijst naar een uitspraak van de RSJ van 16 februari 2024 (…). Deze beroepsprocedure zag eveneens op de oplegging van toezichtsmaatregelen. De RSJ heeft in deze zaak geoordeeld dat het feit dat informatie ziet op gebeurtenissen die zich al langer geleden hebben afgespeeld niet maakt dat deze informatie niet meer als actueel, betrouwbaar en concreet kan worden aangemerkt. De beklagcommissie is van oordeel dat dit uitgangspunt ook hier geldt. De directeur heeft dan ook de door het OO aangeleverde informatie kunnen aanmerken als voldoende actueel, betrouwbaar en concreet. Het is vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de directeur mag uitgaan van de juistheid van in een GRIP-rapport vermelde informatie en dat hij niet is gehouden zelfstandig onderzoek te doen naar de juistheid van die informatie (…). De beklagcommissie overweegt dat de directeur veel gewicht mag toekennen aan de informatie die het OO haar verstrekt.”
2.10.
Op 1 februari 2025 heeft de directeur van de PI [plaats 1] aan [eiser] een ordemaatregel (vijf dagen afzondering in afzonderingscel) opgelegd, vanwege het volgende:
“U was in gesprek met een andere gedetineerde in de recreatiezaal en deze deed een uitspraak, refererend naar een ernstig incident dat heeft plaatsgevonden met personeelslid. U reageerde met: “dat heeft niet genoeg indruk gemaakt”, waarop de medegedetineerde aangaf: “dus we moeten met iets heftigers komen”. Toen een personeelslid tussenbeide kwam met de vraag wat er gezegd werd, had u een denigrerende opmerking als “Oh, je maakt haar rood”.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – (primair) de Staat te gebieden om [eiser] met onmiddellijke ingang van de GVM-lijst te verwijderen dan wel (subsidiair) de GVM-status van [eiser] te wijzigen van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000 per dag dat de Staat hiermee in gebreke is, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Uit het OO-verslag van 8 januari 2025 volgt niet op welke gedraging van [eiser] de ondermijning van het gezag van de directie en het personeel precies ziet. Het OO heeft dat niet concreet gemaakt en/of onderbouwd en dat is wel vereist. De informatie in het OO-verslag is bovendien niet actueel en betrouwbaar. Van ondermijning van gezag is geen sprake. De Staat handelt onrechtmatig door de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’ te handhaven.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aan de vorderingen van [eiser] ligt ten grondslag dat de Staat onrechtmatig handelt door [eiser] nog langer op de GVM-lijst (in de categorie ‘hoog’) te laten staan. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven. Omdat tegen (de handhaving van) de plaatsing op de GVM-lijst geen andere rechtsmiddelen open staan of open hebben gestaan, zijn de vorderingen in beginsel ook ontvankelijk.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de selectiefunctionaris, die namens de Minister de beslissing neemt om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen in een bepaalde categorie en om deze plaatsing te handhaven, een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt bij het nemen van die beslissing. Dit brengt mee dat alleen plaats is voor ingrijpen door de voorzieningenrechter als in dit kort geding moet worden geconcludeerd dat de selectiefunctionaris in januari 2025 in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot verlenging van de GVM-status van [eiser] in de categorie ‘hoog’.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voor een dergelijk ingrijpen geen grond bestaat. Daartoe is het volgende redengevend. De GVM-status van [eiser] is laatstelijk gebaseerd op criterium E, dat ondermijning van het gezag van directie en personeel in de inrichting inhoudt. De voorzieningenrechter volgt [eiser] niet in zijn standpunt dat de ondermijning van het gezag niet is gebaseerd op actuele en concrete informatie. Uit de laatste verslaglegging van het OO volgt immers dat gewicht is toegekend aan het feit dat [eiser] (vrij recent, na 24 oktober 2024) is overgeplaatst vanuit PI [plaats 3] “vanwege ondermijning en ernstige bedreigingen naar medewerkers”. Niet valt in te zien waarom informatie van slechts een aantal maanden oud niet meer als actueel zou kunnen worden aangemerkt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze informatie zonder meer actueel. De informatie is daarbij ook voldoende betrouwbaar en concreet. Het OO wijst er in het verslag op dat [eiser] zich in verschillende inrichtingen schuldig heeft gemaakt aan het structureel verstoren van de orde, rust en veiligheid en dat er in die zin een patroon zichtbaar is in het gedrag van [eiser] . Het gedrag van [eiser] bestaat er onder meer uit dat zijn emoties richting het personeel hoog oplopen als hij het ergens niet mee eens is, geen gehoor geeft aan het personeel als hij tot rust wordt gemaand en zich dreigend uit richting het personeel, zo blijkt uit de stukken van de PI [plaats 3] . Dat zijn typisch gedragingen die het gezag van het personeel ondermijnen. Het patroon in het gedrag van [eiser] is ook uitgebreid uiteengezet in de selectiebeslissing van 24 oktober 2024. Volgens de Circulaire kon het OO al deze informatie betrekken bij (zijn advisering over) de herbeoordeling van de GVM-status van [eiser] op 8 januari 2025 en uit het verslag blijkt dat dit ook is gebeurd (zie 2.8). Het betoog van [eiser] dat ondermijning van het gezag niet is onderbouwd dan wel geen sprake is van ondermijning van het gezag, faalt gelet op het voorgaande.
4.4.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot verlenging van de GVM-status van [eiser] . Voor verwijdering van [eiser] van de GVM-lijst bestaat geen grond. De primaire vordering is daarom niet toewijsbaar.
4.5.
[eiser] vordert subsidiair dat zijn GVM-status wordt afgeschaald van de categorie ‘hoog’ naar ‘verhoogd’. Anders dan de Staat lijkt aan te voeren, kan in kort geding in beginsel worden getoetst of de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten die afschaling ten aanzien van [eiser] niet toe te passen en dus de status ‘hoog’ te handhaven. Daarvoor is wel vereist dat [eiser] stelt en aannemelijk maakt dat hij voldoende belang heeft bij zijn vordering tot afschaling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit het arrest van het hof Den Haag van 16 januari 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:35, waar de Staat naar verwijst, niet anders. Voor het wijzigen van de GVM-status van [eiser] van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’ ziet de voorzieningenrechter evenwel, onder verwijzing naar hetgeen in 4.3. is overwogen, op inhoudelijke gronden geen aanleiding, zodat de vraag of [eiser] voldoende belang heeft bij zijn subsidiaire vordering in het midden kan worden gelaten. Daar komt bij dat de Staat er terecht op heeft gewezen dat in de Circulaire is vermeld dat een gedetineerde die uitstroomt uit een bijzonder regime (zoals BPG, waar [eiser] in zat), in beginsel in de categorie ‘hoog’ wordt geplaatst. Dat de selectiefunctionaris bij de verlening van de GVM-status van [eiser] de categorie ‘hoog’ heeft gehandhaafd, is dan ook niet onbegrijpelijk. De subsidiaire vordering wordt gelet hierop afgewezen.
4.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en uitgangspunt in dat geval is dat hij de proceskosten (inclusief nakosten) moet betalen. In hetgeen [eiser] heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,00
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
yd