ECLI:NL:GHDHA:2024:35

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
200.328.087/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de GVM-status van een gedetineerde in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellant, een gedetineerde sinds 2018, vorderde dat de Staat der Nederlanden zijn GVM-status (gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico) zou afschalen van 'hoog' naar 'verhoogd'. De appellant had in 2021 de status 'hoog' gekregen, wat hem beperkte in zijn mogelijkheden voor bezoek en plaatsing in penitentiaire inrichtingen. Het hof oordeelde dat de vordering van de appellant niet toewijsbaar was, zowel vanwege onvoldoende belang als op inhoudelijke gronden. Het hof stelde vast dat de beslissing over de GVM-status bij de selectiefunctionaris ligt, en dat het Operationeel Overleg enkel een adviserende rol heeft. De appellant had onvoldoende onderbouwd dat zijn belangen bij afschaling van de status zwaarder wogen dan de risico's die aan zijn huidige status verbonden waren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die de vorderingen van de appellant eerder had afgewezen. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.328.087/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/643472 / KG ZA 23-162
Arrest in kort geding van 16 januari 2024
in de zaak van
[appellant],
verblijvend in [plaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. H.M.S. Cremers, kantoorhoudend in Den Bosch,
tegen
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend in Den Haag,
verweerster,
advocaat: mr. M. Beekes, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en de Staat.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] is sinds 2018 gedetineerd. In 2021 heeft hij de GVM-status ‘hoog’ gekregen (waarbij GVM staat voor: gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico). [appellant] vordert in deze procedure dat het hof de Staat beveelt om zijn GVM-status af te schalen naar ‘verhoogd’. Het hof wijst die vordering af.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 31 mei 2023, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 8 mei 2023;
  • de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van de Staat, met bijlagen.
2.2
Op 11 december 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] is een van de verdachten in het Marengo-proces. Hij wordt in die zaak kort gezegd vervolgd voor (het voorbereiden van en betrokkenheid bij) meerdere moorden en pogingen tot moord, voor deelname aan een criminele organisatie, het voorhanden hebben van verdovende middelen en witwassen. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft tegen hem een levenslange gevangenisstraf geëist. Het vonnis in zijn zaak wordt op 27 februari 2024 verwacht.
3.2
[appellant] wordt daarnaast in Marokko vervolgd voor betrokkenheid hij de moord op de zoon van een rechter. Marokko heeft in verband met die zaak de Nederlandse autoriteiten verzocht om de uitlevering van [appellant] . De rechtbank Midden-Nederland heeft in maart 2023 geoordeeld dat de uitlevering van [appellant] aan Marokko toelaatbaar is. [appellant] is tegen die uitspraak in beroep gegaan.
3.3
Sinds 2018 verblijft [appellant] in detentie. Vanaf het begin daarvan is hij op de zogenoemde GVM-lijst geplaatst.
3.4
Inmiddels geldt de GVM-circulaire van 8 juli 2021 (hierna: de GVM-circulaire). [1] Een centrale rol is hierin weggelegd voor het Operationeel Overleg (OO), waarin onder meer het gevangeniswezen (waaronder de hierna te noemen SF), het OM en het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) vertegenwoordigd zijn. In de GVM-circulaire is onder meer het volgende vermeld:
2.2 Categorieën (verhoogd, hoog en extreem)
De selectiefunctionaris (SF) besluit, namens de Minister, om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen en welk risicoprofiel wordt toegekend. De SF doet dit na bespreking van de gedetineerde in het OO. Hieronder volgt een nadere toelichting op de categorieën ‘verhoogd’, ‘hoog’ en ‘extreem’.
Categorie verhoogd
Voor gedetineerden in de categorie ‘verhoogd’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij middels het OO gemonitord moeten worden maar geplaatst kunnen worden in elke PI met een normaal beveiligingsniveau.
Categorie hoog
Voor gedetineerden in de categorie ‘hoog’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid van de inrichting dat zij middels het OO gemonitord moeten worden en in een van de GVM-hoog penitentiaire inrichtingen (PI’s) worden geplaatst.
(…)
2.3
Indeling in (of onderbouwing van) de categorieën
Bij het indelen in de categorie ‘verhoogd’ en ‘hoog’ geldt dat het OO een inschatting maakt van de kans op en de impact van de dreiging(en) met betrekking tot de GVM-criteria (…).
(…)
Op basis van aangeleverde informatie van de betrokken PI, het GRIP en/of OM maakt het OO een professionele inschatting in welke categorie de kans en impact van de dreiging(en) daarvan moet worden ingedeeld en brengt daarna advies uit aan de SF. (…)
2.4
Plaatsing
Het OO geeft advies aan de SF in welke inrichting de gedetineerde kan worden geplaatst. Daarbij wordt onder andere rekening gehouden met de reeds geplaatste GVM-gedetineerden zodat er geen sprake is van ongewenste combinaties. De GVM-gedetineerden in de categorie ‘verhoogd’ kunnen in elke PI met een normaal beveiligingsniveau worden geplaatst.
GVM-gedetineerden in de categorie ‘hoog’ worden altijd in een van de GVM-hoog PI’s geplaatst (zie bijlage twee). (…)
2.5
Maatregelen
Op het moment dat een gedetineerde op de GVM-lijst is geplaatst kan het noodzakelijk zijn om passende maatregelen te treffen ten aanzien van de plaatsing van de GVM-gedetineerde binnen de PI, toezicht (…).
De directeur van de inrichting is bevoegd om (toezichts)maatregelen op te leggen. Het OO adviseert over de (toezichts)maatregelen aan de directeur. De directeur maakt daarbij een eigenstandige afweging, waarbij het advies van het OO zwaarwegend is. (…).
(…)
4.1
Positie en taken van het OO
(...)
Het OO heeft de volgende taken:
- (...)
- Van alle GVM-gedetineerden brengt het OO een zesmaandelijks advies uit aan de SF ten aanzien van de plaatsing in de inrichting.
- Het OO adviseert de directeur van de desbetreffende PI over de op te leggen (toezichts)maatregelen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de leidraad ‘samenhangende set GVM-maatregelen’. (….).”
3.5
Aanvankelijk had [appellant] de GVM-status ‘verhoogd’. Na de vondst van een mobiele telefoon en 1,2 gram softdrugs in de cel van [appellant] is diens GVM-status in juni 2021 opgeschaald naar ‘hoog’. Dit is door de directeur van de penitentiaire inrichting (hierna: de Directeur) schriftelijk aan [appellant] medegedeeld in de ‘Mededeling aan gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico (lijst GVM)’ (GVM mededeling) van 16 juni 2021. Deze status is nadien steeds gehandhaafd. Die handhaving is aan [appellant] medegedeeld in de GVM-mededelingen van 8 december 2021, 20 juni 2022, 15 december 2022 en 23 juni 2023. Na zijn ‘opschaling’ is [appellant] overgeplaatst naar de [plaats 2] . Sinds 6 maart 2023 verblijft hij op de [plaats 1] .
3.6
De laatste aan [appellant] gedane GVM-mededeling dateert van 23 juni 2023. Daaruit blijkt dat de SF zijn status, conform het advies van het OO, heeft gehandhaafd op ‘hoog’. Dit is gebaseerd op: A. (risico op) ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf; B. (vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie; en C (risico op) liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft de Staat gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, de rechtbank de Staat – zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en op straffe van een dwangsom – beveelt om de GVM-status van [appellant] af te schalen van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
4.2
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij vordert hetzelfde als bij de voorzieningenrechter.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Om te beginnen wordt het volgende opgemerkt:
  • a) [appellant] komt niet op tegen de plaatsing op de GVM-lijst als zodanig, maar alleen tegen plaatsing in de categorie ‘hoog’ in plaats van in de categorie ‘verhoogd’.
  • b) Partijen gaan er, evenals de voorzieningenrechter, vanuit dat het OO over de categorie-indeling beslist. Blijkens de GVM-circulaire ligt die beslissing echter bij de SF, en heeft het OO daarbij een adviserende taak. Omdat het OO en de SF beide tot de Staat behoren en de SF steeds het advies van het OO heeft gevolgd, is dit voor de beoordeling van dit geschil niet van belang.
Voldoende belang?
6.2
Het hof stelt voorop dat in deze procedure alleen de plaatsing van [appellant] in de GVM-categorie ‘hoog’ als zodanig kan worden beoordeeld en niet de mogelijk (mede) uit die categorisering voortvloeiende maatregelen van de Directeur. Tegen beslissingen van de Directeur over het opleggen van concrete maatregelen kan [appellant] immers opkomen in een procedure bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Het feit dat [appellant] dit reeds meermalen zonder succes heeft gedaan, leidt niet tot een ander oordeel.
6.3
[appellant] belang bij afschaling van zijn GVM-status van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’ is volgens hem gelegen in het volgende:
[appellant] wil bezoek zonder toezicht (BZT) kunnen ontvangen van zijn vrouw, mede in verband met hun kinderwens;
[appellant] wil in een penitentiaire inrichting (hierna: PI) dichter bij zijn familie in [plaats 3] (zie punt 44 memorie van grieven) worden geplaatst zodat zijn moeder en oma hem kunnen bezoeken;
de strikte maatregelen die al jaren op [appellant] worden toegepast vormen een disproportionele inbreuk op zijn rechten onder artikel 8 EVRM, belemmeren zijn contact met gescreende personen ernstig, en hebben een negatieve invloed op zijn geestelijk welbevinden.
Het hof zal deze belangen hierna een voor een bespreken.
6.4
Ad i)Het hof stelt voorop dat in de ‘Leidraad Samenhangende set GVM-maatregelen’ [2] is vermeld dat uitgangspunt is dat bij GVM-gedetineerden (dat wil zeggen, zowel gedetineerden met de GVM-status ‘hoog’ als ‘verhoogd’) geen BZT wordt toegekend. [appellant] stelt echter dat het ook beleid is dat aan gedetineerden met de status ‘verhoogd’ wel regelmatig BZT kan worden toegekend. De Staat heeft daar tegenover gesteld dat ook aan gedetineerden met de GVM-status ‘hoog’ BZT kan worden toegekend, hetgeen strookt met de vermelding in de leidraad dat ook bij ‘hoog’ niet-toekenning van BZT alleen maar uitgangspunt, en dus geen harde regel is. Gelet hierop kan het hof er in dit kort geding niet van uitgaan dat de GVM-status ‘hoog’ steeds in de weg staat aan BZT. De beslissing of BZT in het concrete geval wordt toegestaan, is aan de Directeur. Die beslissing kan, zoals het hof hiervoor in nummer 6.2 heeft overwogen, echter in dit kort geding niet worden getoetst.
6.5
Ad ii)Niet in geschil is dat als de GVM-status van [appellant] wordt afgeschaald naar ‘verhoogd’, hij in meer PI’s kan worden geplaatst. De Staat heeft er echter op gewezen dat overplaatsing van [appellant] naar een andere PI ingewikkeld ligt, omdat hij niet samen kan worden geplaatst met een relatief groot aantal andere gedetineerden. Een eventuele afschaling van de GVM-status van [appellant] naar ‘verhoogd’, vergroot dus weliswaar de kans op plaatsing van [appellant] in een PI in de buurt van zijn familie, maar aangezien onduidelijk is of dit in de praktijk kan worden uitgevoerd moet aan dit belang beperkt gewicht worden toegekend. Hierbij merkt het hof nog op dat de enige ‘verhoogd’-PI die relevant dichter bij [plaats 3] ligt dan de [plaats 1] waar [appellant] thans verblijft, de [plaats 4] is (zie bijlage 2 bij de GVM-circulaire) en dat [appellant] niet specifiek heeft aangevoerd dat hij daadwerkelijk naar deze PI zou kunnen worden overgeplaatst wanneer hij zou worden afgeschaald naar ‘verhoogd’, terwijl dat ook geenszins zonneklaar is.
6.6
Ad iii)De beslissing over de vraag welke maatregelen aan een gedetineerde worden opgelegd, is aan de Directeur. De Staat heeft er terecht op gewezen dat in de GVM-circulaire geen onderscheid wordt gemaakt tussen de maatregelen die de Directeur kan opleggen aan gedetineerden met de GVM-status ‘hoog’ en die met de status ‘verhoogd’. Een eventuele afschaling van de GVM-status van [appellant] brengt dus geen wijziging in de bevoegdheden van de Directeur. Uit de GVM-circulaire blijkt ook niet dat aan gedetineerden met de lagere GVM-status ‘verhoogd’ (altijd of in de regel) minder zware maatregelen worden opgelegd dan aan gedetineerden met de GVM-status ‘hoog’. Uit de circulaire komt naar voren dat het enige verschil tussen ‘verhoogd’ en ‘hoog’ is dat bij ‘hoog’ de gedetineerde niet in een PI met een ‘normaal beveiligingsniveau’ maar in een sterker beveiligde PI wordt geplaatst (zie punt 2.2 van de GVM-circulaire). [appellant] heeft niet onderbouwd dat dit anders zou zijn.
6.7
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat [appellant] onvoldoende belang heeft bij toewijzing van zijn vordering in dit kort geding.
Ten overvloede: inhoudelijke beoordeling
6.8
Ten overvloede overweegt het hof dat het voorshands van oordeel is dat de vordering van [appellant] ook op inhoudelijke gronden niet kan worden toegewezen. Het hof licht dat als volgt toe.
6.9
[appellant] heeft terecht niet bestreden dat de civiele rechter in kort geding de beslissing van het de SF (volgens partijen: van het OO) om de GVM-status van [appellant] op ‘hoog’ te handhaven slechts marginaal kan toetsen, en dat er alleen plaats is voor een voorziening als moet worden geconcludeerd dat de SF in redelijkheid niet tot dit besluit heeft kunnen komen. De vraag of de SF ook had kunnen volstaan met de GVM-status ‘verhoogd’ ligt dus niet ter beoordeling voor. Verder is het zo dat het hof
ex nuncde meest recente bij het hof bekende verlengingsbeslissing van de SF (welke beslissing aan [appellant] is medegedeeld in de GVM-mededeling van 23 juni 2023) moet toetsen.
6.1
Uit de GVM-mededeling van 23 juni 2023 blijkt dat de status van [appellant] is gehandhaafd op ‘hoog’ vanwege onder meer (vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie. Uit de halfjaarsrapportage GVM ten behoeve van de bespreking van de GVM-status van [appellant] door het OO op 14 juni 2023, die mede ten grondslag ligt aan het besluit om de GVM-status van [appellant] te handhaven op ‘hoog, blijkt dat [appellant] zich – ondanks zijn eigen toezegging dit niet meer te zullen doen – sinds de laatste halfjaarlijkse toetsing van zijn GVM-status in december 2022 [3] nog altijd bedient van versluierd (Arabisch) taalgebruik (zoals het gebruik van aliassen en onduidelijke verwijzingen). [appellant] heeft de daardoor gecreëerde onduidelijkheid niet steeds kunnen wegnemen met een overtuigende verklaring.
6.11
Verder maakt de rapportage melding van een bezoek van [appellant] broer en [betrokkene] (bijnaam: [betrokkene] ) van 14 april 2023 waarbij zij een kind van zeven jaar oud hadden meegenomen. De rapportage vermeldt hierover:
“ [betrokkene] : Met die andere moet je ff wachten
[appellant] : hoelang nog?
[betrokkene] : Ik weet het niet
[appellant] : Hoofdpijn he?
[betrokkene] : Nee geen hoofdpijn, moet ff... (dan worden er handgebaren gemaakt)
[appellant] : Wanneer weet je het?
[betrokkene] : zo snel mogelijk
(…) [H]et kindje heeft een harde stem waardoor het monitoren moeilijker wordt. Ook lijkt het erop of ze dit bewust in zetten. De broer van [appellant] stelt allemaal vragen aan het kindje (o.a. over tellen tot 20) dan begint ze te tellen. Van dit soort momenten lijken [appellant] en [betrokkene] gebruik te maken door dingen tegen elkaar te zeggen. Op een gegeven moment gaat het om iets regelen. [betrokkene] zegt dat dinges dat regelt en spreekt dan zijn naam uit zonder geluid, zodat wij het niet kunnen horen maar [appellant] wel weet over wie het gaat. Tijdens het afscheid fluisteren ze iets in elkaars oor.”
6.12
Kennelijk wordt op dit incident gedoeld in de GRIP-rapportage van 15 mei 2023 – die eveneens aan het besluit van het OO ten grondslag ligt – waarin gesteld wordt:
“Het OM heeft, naar aanleiding van informatie van het GRIP, gevraagd om extra aandacht te hebben voor de communicatie/bezoeken van [appellant] . Bij bezoeken is gebleken dat er heimelijk wordt gecommuniceerd en moeite wordt gedaan om die communicatie af te schermen, door het inzetten van geluiden tijdens bezoek.”
6.13
[appellant] heeft geen afdoende verklaring gegeven voor het gebeurde tijdens het hiervoor beschreven bezoek. Op de weergegeven dialoog is hij überhaupt niet ingegaan. Zijn stelling dat het kind zich verveelde en daarom veel geluid maakte, gaat voorbij aan de omstandigheid dat [appellant] en [betrokkene] hiervan gebruik lijken te hebben gemaakt om dingen tegen elkaar te zeggen. Daarbij moet worden bedacht dat – zoals de Staat heeft aangevoerd – de medewerkers van de PI bij uitstek ervaring hebben bij het beoordelen van dit soort gedrag en dat aan hun oordeel dat er bewust wordt geprobeerd om communicatie onhoorbaar te maken dus in beginsel geloof moet worden gehecht.
6.14
Ook in de periode direct voorafgaand aan de laatste verlengingsbeslissing van de SF van juni 2023 wekt het gedrag van [appellant] kortom de indruk dat hij bewust zaken verborgen houdt. Het hof is daarom voorshands van oordeel dat het OO – mede tegen de achtergrond van de ernstige verdenkingen tegen [appellant] en de eerdere indicaties voor (het risico op) voortgezet crimineel handelen in detentie – tot het oordeel heeft kunnen komen dat er (opnieuw of nog steeds) sprake is van (het risico op) voortgezet crimineel handelen in detentie. Alleen al om die reden kon het OO de GVM-status van [appellant] in redelijkheid handhaven op ‘hoog’ en kon de SF dat oordeel in redelijkheid volgen. De stellingen van [appellant] dat (i) het OO in zijn beslissing van december 2022 zou hebben geoordeeld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor de indicatie (risico op) voortgezet crimineel handelen (dit wordt door de Staat betwist); en (ii) dat ook in de afwijzende beslissing op zijn verzoek tot overplaatsing naar de [plaats 5] is geoordeeld dat hiervoor geen indicaties zijn, maken dat niet anders.
6.15
Bij die stand van zaken hoeft het hof niet meer te bespreken of ook de overige gronden die het OO aan zijn handhavingsbesluit ten grondslag heeft gelegd, dat besluit kunnen dragen.
6.16
[appellant] heeft zich nog beroepen op rechtsongelijkheid. Hij stelt daartoe dat de RSJ in een vergelijkbare kwestie de vondst van een telefoon op cel bij een gedetineerde, niet meer voldoende actueel achtte omdat deze vondst 18 maanden geleden was gedaan. In [appellant] geval is die vondst al meer dan twee jaar geleden. Het hof overweegt dat hoewel de vondst van een mobiele telefoon in de cel van [appellant] in 2021 destijds mogelijk de doorslaggevende reden is geweest om de GVM-status van [appellant] in 2021 op te schalen naar ‘hoog’, het advies van het OO (en dienovereenkomstige besluit van de SF) om de GVM-status van [appellant] te handhaven op ‘hoog’ nu niet althans nauwelijks meer is gebaseerd op die vondst. Van de door [appellant] genoemde rechtsongelijkheid is dus alleen al om die reden geen sprake.
Conclusie en proceskosten
6.17
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 8 mei 2023;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot aan deze uitspraak bepaald op € 783,- aan griffierecht en € 3.549,- aan salaris advocaat (3 punten, tarief II) en € 173,- aan nasalaris, te verhogen met € 90,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,-, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de uitgesproken proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.Y. Bonneur, mr. H.J.M. Burg en mr. A. Dupain en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Circulaire ‘Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico’ 2021 (met kenmerk 3399954)
2.Bijlage 1 bij de Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico 2021 (met kenmerk 3399954).
3.In verband met de overplaatsing van [appellant] naar de [plaats 1] heeft het OO een extra advies uitgebracht in maart 2023.