ECLI:NL:RBDHA:2025:7268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
NL25.1454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Sri Lankaanse Tamil met politieke overtuiging en verzoek om heroverweging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 29 april 2025, wordt het beroep van eiser, een Sri Lankaanse Tamil, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 1 juni 2023 een nieuwe aanvraag ingediend, nadat zijn eerdere aanvraag op 3 december 2021 was afgewezen. De minister van Asiel en Migratie heeft de nieuwe aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn politieke overtuiging een gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Sri Lanka. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, waaronder de vraag of de minister de politieke overtuiging van eiser correct heeft beoordeeld in het licht van het arrest S. en A. van het Hof van Justitie van de EU. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag conform het arrest heeft getoetst en dat eiser niet in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar vernietigt het besluit van de minister voor zover deze niet is ingegaan op het verzoek om heroverweging van de eerdere afwijzing. De rechtbank draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het verzoek tot heroverweging.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1454

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 1 juni 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 8 januari 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

De eerdere asielprocedure
3. Eiser heeft de Sri Lankaanse nationaliteit en behoort tot de bevolkingsgroep Tamil. Hij heeft op 21 oktober 2020 een eerste aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag heeft de minister bij besluit van 3 december 2021 afgewezen. Bij uitspraak van 2 mei 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het beroep van eiser ongegrond verklaard. [1] Eiser is in hoger beroep gegaan tegen die uitspraak van de rechtbank. De hoger beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) loopt nog, zodat het besluit van 3 december 2021 nog niet onherroepelijk is.
Wat aan de onderhavige asielaanvraag ten grondslag ligt
4. Op 1 juni 2023 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Aan de opvolgende aanvraag legt eiser het volgende ten grondslag. Eiser wenst asiel te krijgen vanwege zijn politieke overtuiging. Hij streeft sinds zijn komst in Nederland naar een onafhankelijke staat voor Tamils (Tamil Eelam). Eiser wenst dat er een einde komst aan de onderdrukking door het boeddhistische leger en de regering, zodat de Tamils vrij kunnen leven. Eiser heeft verklaard dat hij dit gevoel van jongs af aan heeft gehad, maar dat hij er zich in Nederland meer in heeft kunnen verdiepen. Eiser neemt deel aan manifestaties en evenementen die georganiseerd worden door de Tamil Coordinating Committee (TCC) en het Tamil Forum en deelt dit op zijn Facebookpagina. Eiser heeft daarom in Sri Lanka te vrezen voor de autoriteiten. Omdat eiser in Sri Lanka wordt gezien als extremist, vreest hij dat hij nooit meer terug zal komen. Eiser heeft verklaard dat zijn vader en broer eenzelfde lot zijn ondergaan.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. identiteit, uw nationaliteit en herkomst;
2. ( toegedichte) politieke overtuiging.
De minister acht de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst en de (toegedichte) politieke overtuiging geloofwaardig. De minister erkent dat gelet op de deelname aan manifestaties en evenementen en uitingen op social media sprake is van een politieke overtuiging. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn politieke overtuiging en uitingen een gegronde vrees heeft of bij terugkeer een risico loopt op ernstige schade [2] . De minister stelt dat eiser gevolgd wordt dat hij politieke activiteiten verricht voor het TCC, maar dat uit de overgelegde documenten en zijn betrokkenheid bij de TCC niet blijkt dat zijn politieke overtuiging erg sterk is. De activiteiten van eiser zijn marginaal van aard, zijn slechts ter ondersteuning en eiser heeft verder geen organisatorische of publieke rol bij deze activiteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt een prominent figuur te zijn waardoor aannemelijk is dat hij nauwlettend in de gaten wordt gehouden door de Sri Lankaanse autoriteiten. De minister stelt zich verder op het standpunt dat niet valt in te zien hoe eisers beoogde uiting bij terugkeer zal zorgen voor negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten. Gebleken is dat de mensenrechtenschendingen jegens Tamils zijn afgenomen en de politieke invloed van Tamils neemt toe. De minister wijst daarom de aanvraag af als kennelijk ongegrond, [3] draagt eiser op Nederland onmiddellijk te verlaten [4] en legt hem een inreisverbod op voor de termijn van twee jaar. [5]

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had de minister moeten wachten met beslissen totdat het besluit in de eerste procedure in rechte vaststaat?
8. Eiser betoogt dat de minister geen zorgvuldige beslissing heeft genomen op de huidige aanvraag, omdat het besluit van 3 december 2021 in de eerste asielprocedure nog niet in rechte vaststaat.
8.1 Deze beroepsgrond slaagt niet. Totdat in hoger beroep anders wordt beslist mag de minister uitgaan van de rechtmatigheid van het besluit van 3 december 2021. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het beroep tegen dit besluit door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem bij uitspraak van 2 mei 2023 ongegrond is verklaard en gesteld noch gebleken is dat er in hoger beroep een voorlopige voorziening is toegekend waardoor getwijfeld dient te worden aan de rechtmatigheid van het besluit. Overigens heeft eiser zelf gekozen voor de indiening van een nieuwe asielaanvraag, terwijl het besluit op zijn eerdere aanvraag nog niet in rechte vaststaat. Dit komt voor zijn eigen rekening en risico.
Is de asielaanvraag van eiser beoordeeld in lijn met het arrest S. en A,?
9. Eiser voert allereerst aan dat de wijze waarop de minister de politieke overtuiging heeft beoordeeld niet in lijn is met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 september 2023, S. en A.. [6] Eiser stelt dat de risico’s die hij loopt niet afhankelijk zijn van de intensiteit van zijn politieke overtuiging, maar van hoe de overheid zijn uitingen interpreteert. Het arrest impliceert dat de bescherming van de vrijheid van meningsuiting een centrale plaats moet innemen bij de beoordeling van een asielaanvraag. Het bestreden besluit geeft volgens eiser daarom geen blijk van een beoordeling zoals neergelegd in de rechtsoverwegingen 33 en 45 van bovengenoemd arrest.
9.1.
De Afdeling heeft bij uitspraak van 16 februari 2022 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EU over de uitleg van het begrip ‘politieke overtuiging’. [7] Het Hof van Justitie van de EU heeft in het arrest S. en A. de prejudiciële vragen van de Afdeling beantwoord. De Afdeling is vervolgens in haar uitspraken van 17 januari 2024 ingegaan op de gevolgen van dit arrest. [8]
9.2.
De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling in haar uitspraak van 17 januari 2024 heeft geoordeeld dat uit het arrest S. en A. volgt dat bij de beoordeling van de zwaarwegendheid moet worden betrokken welke door de gestelde politieke overtuiging gemotiveerde activiteiten de vreemdeling bij terugkeer zou willen verrichten of hoe hij of zij anderszins zijn of haar opvatting, mening of gedachte zou willen uiten, en wat de gevolgen daarvan zouden zijn. Bij deze beoordeling van de gegrondheid van de vrees is de sterkte van die politieke overtuiging en de mate waarin deze overtuiging wordt geuit of eventueel door hem zal worden geuit een relevant element, overeenkomstig artikel 4, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn. Hierbij moeten de specifieke persoonlijke situatie van een vreemdeling en de meer algemene context van het land van herkomst worden betrokken, zoals het Hof heeft overwogen in het arrest, onder punten 45 tot en met 49.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister conform het toetsingskader zoals opgenomen in het arrest S. en A. en het informatiebericht 2024/10 de asielaanvraag van eiser heeft getoetst. Zonder een nadere onderbouwing ziet de rechtbank niet in waarom dat niet zo zou zijn. Zo heeft de minister eisers politieke overtuiging geloofwaardig geacht. Vervolgens is beoordeeld of sprake is van een gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer, waarbij onder meer rekening is gehouden met de sterkte van de politieke overtuiging van eiser en de activiteiten die heeft verricht/zou willen verrichten om die overtuiging te uiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister terecht gesteld dat eiser niet in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat?
10. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser een politieke overtuiging heeft en dat hij deelneemt aan demonstraties en evenementen van de TCC. Het geschil ziet in de eerste plaats op de vraag of eiser door zijn politieke overtuiging in de negatieve belangstelling staat van de Sri Lankaanse autoriteiten.
10.1.
Eiser voert daartoe aan dat hij door het uiten van zijn politieke overtuiging in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat of zal komen te staan. Eiser wijst op het thematisch ambtsbericht over Tamils in Sri Lanka van 2024 (ambtsbericht), waaruit volgens hem volgt dat Tamils worden gemonitord door de overheid en critici van de overheid het risico lopen om gearresteerd te worden. [9] Daarnaast kan volgens eiser uit dit ambtsbericht afgeleid worden dat de Sri Lankaanse autoriteiten op de hoogte zijn van de politieke betrokkenheid van hem bij de TCC in Nederland. De TCC betreft een verboden organisatie in Sri Lanka. Eiser voert verder aan dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd dat de aandacht van de Sri Lankaanse autoriteiten zich uitsluitend richt op personen met een prominente rol. In het bestreden besluit wordt bovendien niet gemotiveerd wanneer sprake is van een prominente rol. Volgens eiser volgt dit niet uit het ambtsbericht. De minister gaat volgens eiser eraan voorbij dat het repressieve beleid in Sri Lanka zich niet richt op de mate van iemands politieke overtuiging, maar op het simpele feit dat iemand deze overtuiging heeft en uit.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn politieke overtuiging en activiteiten in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat of zal komen te staan. Uit het ambtsbericht volgt dat tijdens de verslagperiode niet bekend is geworden of opposanten van de Sri Lankaanse autoriteit in het buitenland worden gemonitord op sociale media en dat vooral prominente figuren van verboden Tamil organisaties in het buitenland in de gaten werden gehouden. [10] De minister stelt dan ook terecht dat het, gelet op de marginale en ondersteunende rol van eiser, onwaarschijnlijk is dat hij door de autoriteiten gemonitord wordt. In dit verband stelt de minister verder terecht dat niet gebleken is dat eiser een prominente organisatorische of publieke rol heeft bij de door hem verrichte activiteiten. Daarbij komt dat eiser weliswaar op 19 mei 2023 op Facebook een video heeft geplaatst, echter deze video is vijf keer geliket en eiser heeft een beperkt bereik op dit platform. Doordat eiser weinig volgers heeft en niet erg actief is op dit platform, stelt de minister verder terecht dat het niet aannemelijk is dat eiser nauwlettend in de gaten worden gehouden door de Sri Lankaanse autoriteiten. Daarnaast blijkt uit het ambtsbericht dat er geen recente veroordelingen bekend zijn op grond van uitingen op sociale media. [11] Bovendien wijst de minister er in dit kader terecht op dat eiser heeft verklaard dat zijn familie geen problemen heeft ondervonden door zijn uitingen op sociale media en dat hij er geen blijk van geeft dat hij in de gaten wordt gehouden door de Sri Lankaanse autoriteiten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister ten onrechte gesteld dat eiser zijn vrees voor vervolging/het risico op schending van artikel 3 van het EVRM niet aannemelijk heeft gemaakt?
11. In geschil is vervolgens de vraag of eiser, als hij terugkeert naar Sri Lanka, te vrezen heeft voor vervolging als hij zijn politieke overtuiging op eenzelfde wijze wil uiten als hij doet in Nederland.
11.1.
Eiser voert daartoe aan dat de minister ten onrechte stelt dat hij de vrees voor vervolging of risico op ernstige schade bij terugkeer niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser betoogt dat zijn streven naar een onafhankelijke Tamil staat door de Sri Lankaanse overheid niet wordt getolereerd en dat hij hiervoor zal worden vervolgd op grond van de Prevention of Terrorism Act (PTA). Ter verder onderbouwing verwijst eiser naar recente berichten in de media waaronder een bericht van Newswire van 1 december 2024, waaruit blijkt dat personen die in Sri Lanka tijdens herdenkingen en demonstraties het Tijgerlogo [12] dragen, net als eiser dat in Nederland doet, gearresteerd worden. Verder zal eiser bij aankomst op de luchthaven aan een nader onderzoek worden onderworpen, dat gericht is op het identificeren van personen die mogelijk een bedreiging vormen voor de Sri Lankaanse staat vanwege hun betrokkenheid bij verboden organisaties of uitingen ven separatistische sentimenten. Eiser wijst op een nieuwsbericht Sunday Observer van 7 januari 2024. Eiser voert verder aan dat zowel zijn broer als vader verdwenen zijn vanwege hun betrokkenheid bij de LTTE. Tot slot voert eiser aan dat twee landgenoten, die eenzelfde overtuiging als eiser hebben en aan die aan dezelfde activiteiten als eiser hebben deelgenomen, als vluchteling zijn erkend.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister terecht dat eiser de vrees voor vervolging of het risico op ernstige schending bij terugkeer niet aannemelijk heeft gemaakt. Vooropgesteld wordt dat eiser Sri Lanka niet op illegale wijze heeft verlaten en dat als eiser terugkeert hij dit zal moeten doen met een vervangend reisdocument. Ten aanzien van het betoog van eiser dat hij bij aankomst op de luchthaven aan een nader onderzoek – in de vorm van een interview – zal worden onderworpen, overweegt de rechtbank dat de minister erkent dat dit aannemelijk is. De minister stelt in dit kader echter terecht dat dit onvoldoende is om te concluderen dat eiser zijn vrees voor vervolging aannemelijk heeft gemaakt. Uit het ambtsbericht blijkt namelijk dat terugkerende migranten doorgaans de luchthaven kunnen verlaten [13] , en voor zover bekend de laatste jaren geen arrestaties van terugkerende migranten plaatsvonden. [14] Uit het door eiser aangehaalde nieuwsbericht van de Sunday Observer blijkt verder dat op de luchthaven gebruik wordt gemaakt van gezichtsherkenning. De minister wijst er terecht op dat uit het ambtsbericht blijkt dat dit systeem bedoeld is om criminelen te herkennen en dat geen aanwijzingen waren dat de Sri Lankaanse autoriteiten deze technologie gebruikten om terugkerende Tamils te herkennen die in het buitenland actief waren geweest. [15] In zoverre levert de betrokkenheid van eisers broer en vader bij de LTTE dus geen reden op om aan te nemen dat eiser bij terugkeer in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten komt te staan. In dit verband acht de rechtbank verder relevant dat eisers problemen met de Criminal Investigation Department in de eerste asielprocedure niet geloofwaardig zijn geacht door de minister.
Over hoe eiser zich bij terugkeer zou (willen) uiten, overweegt de rechtbank als volgt. Ander dan eiser stelt volgt uit de besluitvorming niet dat de minister van hem verwacht dat hij zich bij terugkeer afstand doet van zijn politieke overtuiging of hier geen uiting aan geeft. De minister heeft de beoogde uiting van eiser bij terugkeer beoordeeld in de besluitvorming. Eiser heeft enkel verklaard dat hij een T-shirt wil dragen met het Tamil-logo, dat hij op een vreedzame manier wil demonstreren en niet voor een gewelddadige totstandkoming van een eigen staat is. Uit het ambtsbericht blijkt dat tijdens de verslagperiode veel minder op Tamils gerichte misstanden plaatsvonden, dat de Tamil-bevolkingsgroep politiek actief is en steeds meer politieke invloed uitoefent in Sri Lanka. [16] Daaruit blijkt verder dat oppositiegroeperingen over het algemeen vrij zijn om vreedzame activiteiten uit te voeren zonder problemen te krijgen van de zijde van de autoriteiten. Prominente Tamil-politici werden in een enkel geval bij een demonstratie gearresteerd maar vaak ook weer dezelfde dag vrijgelaten. Van grootschalige arrestaties en detentie van oppositieleden was tijdens de verslagperiode geen sprake. De minister heeft in de voorgenomen activiteiten van eiser dan ook geen terecht geen reden gezien om gegronde vrees bij terugkeer aan te nemen. Eiser neemt immers geen prominente politieke rol in en is ook niet voornemens deze in te nemen bij terugkeer. De door eiser aangehaalde nieuwsartikelen leiden niet tot een ander oordeel, nu deze niet zien op de individuele situatie van eiser. Het betoog van eiser dat hij enkel door het uitdragen van zijn politieke overtuiging het risico loopt om op grond van de PTA aangehouden en/of veroordeeld te worden, slaagt niet. De minister heeft dit naar het oordeel van de rechtbank terecht niet aannemelijk geacht. In het ambtsbericht staat namelijk dat tijdens de verslagperiode geen daadwerkelijke veroordelingen hebben plaatsgevonden op grond van de PTA. Eventuele arrestaties op grond van de PTA kwamen niet tot een formele aanklacht. [17] Soms werden initiatiefnemers van of deelnemers aan protestacties gearresteerd maar ook zij werden doorgaans weer snel vrijgelaten. [18]
Tot slot heeft de minister op de zitting toegelicht dat de zaken van de vreemdelingen waar eiser naar heeft verwezen wezenlijk verschillen van de zaak van eiser. In die gevallen gingen het om vreemdelingen die onder meer toespraken hielden bij demonstraties en niet slechts toeschouwer waren, zoals eiser. In die gevallen was er sprake van een sterkere uiting van de politieke overtuiging in Nederland, wat het verschil maakt in risico op vervolging bij terugkeer. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op deze toelichting, geen sprake van gelijke gevallen. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Dit betekent dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Het betoog van eiser dat dit, gelet op de inhoudelijke complexiteit van zijn zaak niet mogelijk was, volgt de rechtbank niet. Uit artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g van de Vw 2000 volgt dat de minister een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel kan afwijzen als kennelijk ongegrond indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend en deze niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d of e van de Vw 2000 niet-ontvankelijk is verklaard. Dat is hier het geval.
Verzoek om heroverweging
12. Eiser voert primair aan dat de minister het verzoek om heroverweging ten onrechte niet inhoudelijk heeft behandeld. Subsidiair vindt eiser dat de minister geen beslissing over de aanvraag had mogen nemen en had moeten wachten op de uitspraak in de hoger beroepsprocedure.
12.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser een verzoek om heroverweging van het besluit van 3 december 2021 heeft ingediend. Daaraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas in de eerdere procedure niet juist is beoordeeld.
12.2.
In het informatiebericht 2024/42 (het informatiebericht) is opgenomen dat bij een verzoek tot heroverweging de vreemdeling vraagt om de afwijzing in de eerdere asielaanvraag, die in rechte vaststaat, te heroverwegen. Verder is opgenomen dat het in het kader van een heroverweging gaat om een ‘weigering om terug te komen op een in rechte onaantastbaar besluit’. [19] Ook is opgenomen dat als de vreemdeling tijdens de opvolgende asielaanvraag een verzoek tot heroverweging indient, gelijktijdig met het besluit op de opvolgende asielaanvraag een besluit op het verzoek tot heroverweging moet worden genomen. Dat betekent dat twee verschillende beoordelingen moet plaatsvinden. In deze gevallen wordt in het voornemen en in de beschikking een dubbel dictum opgenomen.
12.3.
De minister stelt zich op het standpunt dat het verzoek om heroverweging prematuur is, omdat er nog een hoger beroepsprocedure over de eerdere asielaanvraag bij de Afdeling loopt. Pas na de uitspraak van de Afdeling kan een verzoek om heroverweging gedaan worden en dan zal de minister daarop een beslissing moeten nemen. Ook op de zitting heeft de minister benadrukt dat geen heroverweging plaatsvindt en dat pas sprake is van een ontvankelijk verzoek, indien het eerdere besluit van 3 december 2021 in rechte vaststaat. De minister heeft daarom geen besluit genomen over het verzoek tot heroverweging. De minister heeft verder op zitting aangegeven dit ook niet te zullen doen na de uitspraak van de Afdeling. Eiser zal dan een nieuw verzoek tot heroverweging moeten doen.
12.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ten onrechte geen besluit genomen op het verzoek tot heroverweging. Weliswaar staat het besluit van 3 december 2021 niet in rechte vast, maar dit laat onverlet dat de minister op het verzoek om heroverweging had moeten beslissen en in het bestreden besluit een
dubbel dictumhad moeten opnemen. [20] De rechtbank volgt de minister niet in zijn betoog dat uit het informatiebericht volgt dat hij alleen tot beslissen gehouden is als het besluit in de vorige procedure in rechte vaststaat. Dit zegt mogelijk iets over de ontvankelijkheid van een dergelijk verzoek, maar dit staat los van de verplichting om het verzoek tot heroverweging te beoordelen. In zoverre is dus sprake van een gebrek.
De rechtbank ziet geen aanleiding om dit gebrek met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, omdat ook uit de motivering van het bestreden besluit en de op zitting gegeven toelichting niet blijkt dat de minister over het verzoek om heroverweging heeft beslist. De beroepsgrond slaagt.
Inreisverbod
13. Eiser voert aan dat ten onrechte een inreisverbod is opgelegd, omdat het terugkeerbesluit nog niet in rechte vaststaat. Daarnaast is het inreisverbod in strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat dit hem belemmert om zijn broer in Zwitserland te bezoeken.
13.1.
De minister mag uitgaan van het terugkeerbesluit, nu niet gebleken is dat dit is opgeschorst door een ingediend verzoek om een voorlopige voorziening. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 vaardigt de minister een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000. Hieraan is voldaan. In de enkele omstandigheid dat eiser een broer in Zwitserland heeft de minister geen reden hoeven te zien om van het opleggen van een inreisverbod af te zien. Eiser heeft de aard en hechtheid van zijn familieband met zijn broer niet toegelicht, zodat onduidelijk is of deze onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM valt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit van 8 januari 2025 wordt vernietigd, voor zover de minister daarin niet is ingegaan op het verzoek om heroverweging van het besluit van 3 december 2021.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen dan wel om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het aan de minister is om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beoordeling te maken van het verzoek tot heroverweging. De minister zal binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen op het verzoek tot heroverweging met inachtneming van deze uitspraak.
16. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor deelname aan de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 januari 2025, voor zover de minister daarin niet is ingegaan op het verzoek van eiser om heroverweging van het besluit van de minister van 3 december 2021;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers verzoek om heroverweging, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBNHO:2023:6921 (niet gepubliceerd).
2.Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.Op grond van artikel 31, eerste lid en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
4.Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
5.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
6.ECLI:EU:C:2023:688.
9.Eiser verwijst naar het thematisch ambtsbericht juni 2024, p. 70.
10.Thematisch ambtsbericht juni 2024, p. 59-61 en p. 68-69.
11.Thematisch ambtsbericht juni 2024, p. 59.
12.Het symbool voor een Tamil Eelam staat.
13.Thematisch ambtsbericht juni 2024, p. 65.
14.Thematisch ambtsbericht juni 2024, p. 66.
15.Thematisch ambtsbericht juni 2024, p. 66.
16.Thematisch ambtsbericht juni 2024, p. 29.
17.Thematisch ambtsbericht juni 2024, p. 32-33.
18.Thematisch ambtsbericht juni 2024, p. 49.
19.Informatiebericht 2024/42, p. 1 en 3.
20.Zie ook ABRvS 9 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:37.