ECLI:NL:RBDHA:2025:7184

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
NL23.15736
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel na prejudiciële vragen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarin aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend met ingang van 1 augustus 2022. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep aangehouden in afwachting van een antwoord op prejudiciële vragen die eerder zijn gesteld. In een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is geoordeeld dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel moet worden bepaald op het moment dat de vreemdeling zijn asielwens kenbaar maakt. Partijen zijn het erover eens dat de ingangsdatum ten onrechte is vastgesteld op 1 augustus 2022 en dat de juiste datum 6 juli 2022 is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 6 juli 2022. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 907,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15736
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de Minister van Asiel en Migratie1,

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 8 mei 2023 (het bestreden besluit). In het bestreden besluit heeft de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 1 augustus 2022.
1.2.
Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep aangehouden in afwachting van het antwoord op de prejudiciële vragen gesteld bij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 19 oktober 2023.2
1.4.
In de uitspraak van 20 januari 20253 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet zo moet worden uitgelegd dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel wordt bepaald door het moment dat een vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten zijn asielwens kenbaar maakt.
1.5.
Partijen hebben een standpunt ingenomen over de gevolgen van laatstgenoemde uitspraak voor de zaak van eiser en hebben toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen op het beroep.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de minister in het bestreden besluit de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ten onrechte heeft vastgesteld op 1 augustus 2022. Partijen zijn het erover eens dat de juiste ingangsdatum 6 juli 2022 is.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is vastgesteld op 1 augustus 2022. De rechtbank ziet aanleiding om - zoals partijen hebben verzocht - zelf in de zaak te voorzien en de ingangsdatum vast te stellen op 6 juli 2022.
4. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen reden om wegingsfactor 0,25 toe te passen, zoals de minister heeft verzocht. De rechtbank acht het geschilpunt namelijk niet zeer licht van aard. Dit blijkt alleen al uit de omstandigheid dat hierover prejudiciële vragen zijn gesteld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 1 augustus 2022;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vast op 6 juli 2022;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzitter, en mr. A. Skerka en mr. N.M. Spelt, leden, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.