Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 april 2025 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder
Inleiding
Totstandkoming van het bestreden besluit
Gronden van het beroep
– waarin ook artikel 5.4 is opgenomen – niet van toepassing op technische voorzieningen voor de zuivering van afgassen, die niet als autonome stookinstallaties worden geëxploiteerd. Volgens eiseres is daarvan in haar geval sprake. Haar verbrandingsinstallaties zijn een technische voorziening die is ontworpen voor de zuivering van het restgas. Dit restgas moet volgens eiseres worden beschouwd als een afgas en niet – zoals verweerder doet – als een niet-standaard brandstof die wordt gebruikt voor het stoken van een stoomketel. Eiseres wijst erop dat zij op grond van de BREF LVIC [3] gehouden is tot het zuiveren van restgassen en, waar mogelijk, te voorzien in warmteterugwinning.
De verbrandingsinstallaties worden volgens eiseres bovendien niet autonoom geëxploiteerd. Zonder de toevoer van carbon black worden de verbrandingsinstallaties stilgelegd. De warmteterugwinning is volgens eiseres dan ook geen doel op zich, maar volledig afhankelijk van het carbon black productieproces. Dat betekent volgens eiseres dat de verbrandingsinstallaties moeten worden aangemerkt als naverbrandingsinstallaties en niet kwalificeren als stookinstallatie. Steun voor dit standpunt vindt eiseres onder meer in de bewoordingen van de Richtlijn Industriële Emissies [4] (RIE) en in het Uitvoeringsbesluit [5] waarmee de BBT-conclusies voor grote stookinstallaties zijn vastgesteld (het Uitvoeringsbesluit). Volgens eiseres volgt hieruit dat het niet de bedoeling is dat de hierin neergelegde normen voor grote stookinstallaties ook gelden voor haar verbrandingsinstallaties. Het van toepassing verklaren van de strenge emissienormen voor stookinstallaties op een verbrandingsproces dat niet vrij kan worden ingericht, is volgens eiseres niet logisch en leidt er bovendien toe dat het terugwinnen van warmte niet langer rendabel is.
Beoordeling door de rechtbank
technische voorzieningenvoor de zuivering van afgassen”, terwijl in artikel 28, aanhef en onder b, van de RIE wordt gesproken over “
naverbrandingsinstallatiesvoor de zuivering van afgassen”. De uitzonderingsbepaling in de RIE lijkt daarmee een beperkter toepassingsbereik te hebben dan de uitzonderingsbepaling in het Activiteitenbesluit. Nu afdeling 5.1.1 van het Activiteitenbesluit de implementatie vormt van hoofdstuk III van de RIE, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat artikel 5.1 van het Activiteitenbesluit zoveel mogelijk moet worden uitgelegd in het licht van de bewoordingen en het doel van de RIE. [8] De rechtbank kent bij deze uitleg niet alleen betekenis toe aan de RIE, maar ook aan het Uitvoeringsbesluit waarmee BBT-conclusies voor grote stookinstallaties zijn vastgesteld. Ook dit Uitvoeringsbesluit is in het Activiteitenbesluit geïmplementeerd. [9] De rechtbank ziet in deze richtlijnconforme uitleg van het Activiteitenbesluit geen aanleiding om – zoals door eiseres ter zitting is verzocht – het onderzoek te heropenen en haar een nadere reactiemogelijkheid te bieden. Uit het dossier blijkt dat de uitleg van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Activiteitenbesluit centraal staat in deze procedure en dat het Uitvoeringsbesluit nadrukkelijk heeft meegespeeld in de besluitvorming van verweerder. Ook in de beide uitspraken van de voorzieningenrechters en het STAB-verslag wordt op de betekenis van het Uitvoeringsbesluit ingegaan. Eiseres heeft daarom voldoende gelegenheid gehad om zich over dit onderwerp uit te spreken en van die gelegenheid ook gebruik gemaakt.
”.