ECLI:NL:RBDHA:2025:7125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
NL25.17618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van asielprocedure en terugkeerprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 15 april 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2025 behandeld via telehoren, waarbij eiser vanuit het detentiecentrum in Rotterdam is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde in Groningen. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd op basis van zowel de b-grond als de c-grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat en dat de maatregel noodzakelijk is voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de bewaring.

De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding heeft hoeven zien om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen, gezien de omstandigheden van de zaak. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17618

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,V-nummer: [nummer] ,

(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Procesverloop

1. Bij besluit van 15 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde, die op de rechtbank in Groningen is verschenen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
3. De minister heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond) en c (c-grond), van de Vw. Als aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de minister zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van eisers asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (b-grond). De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(
lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Daarnaast heeft de minister in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) al de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (c-grond).
3.2.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
4. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
6. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. [3] Eiser heeft dit niet betwist.
6.1.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat ook artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw (c-grond) terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Eiser werd al voor het opleggen van de huidige maatregel in bewaring gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn en heeft ook al de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure gehad. Eiser verblijft sinds 27 september 2024 in bewaring en heeft ervoor gekozen om een dag voor zijn uitzetting naar Algerije (opnieuw) asiel aan te vragen. Ook heeft eiser eerder op 24 maart 2025 een geplande vlucht naar Algerije gefrustreerd door niet in het vliegtuig te stappen. Dit is door eiser niet betwist.
Gronden
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zware en lichte gronden in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verzwaarde belangenafweging
8. De rechtbank stelt vast dat eiser zeven maanden in vreemdelingenbewaring verblijft en dat uit de maatregel van bewaring blijkt dat de minister daarom een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister daarbij van belang mogen achten dat eiser geen handelingen heeft verricht om documenten te verkrijgen die zijn identiteit en nationaliteit onderbouwen. Dat de Algerijnse autoriteiten inmiddels een lp [4] hebben afgegeven is niet dankzij de inspanningen van eiser, maar van de DT&V. Ook heeft de minister bij de belangenafweging kunnen betrekken dat eiser meerdere keren heeft aangegeven dat hij geen medewerking zal verlenen aan zijn terugkeer naar Algerije en kort voor zijn geplande uitzetting een (opvolgende) asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister geen aanleiding heeft hoeven zien om de verzwaarde belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen.
Lichter middel
9. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de motivering van de verzwaarde belangenafweging, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
Voortvarendheid10. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000 moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de minister voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen, dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. [5] De minister heeft een gehoor in het kader van de asielvraag van eiser gepland op 25 april 2025. De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de asielaanvraag van eiser.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.
4.Laissez-passer.
5.De Afdeling, 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.