ECLI:NL:RBDHA:2025:688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
C/09/678548 / FT RK 25/32
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning voorlopige voorziening in het kader van schuldhulpverlening

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende een voorlopige voorziening. De heer [naam 1] had de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de heer [naam 2] op 31 januari 2025 de woning van de heer [naam 1] wilde ontruimen. Dit zou een bedreigende situatie voor de heer [naam 1] en zijn drie kinderen met zich meebrengen. De rechtbank had eerder, op 4 september 2024, al een verbod opgelegd aan de heer [naam 2] om de woning te ontruimen voor een periode van vier maanden. De heer [naam 1] heeft aangegeven dat het schuldhulpverleningstraject nog niet was afgerond en dat hij extra tijd nodig had om dit te voltooien. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van de heer [naam 1] zwaarder wegen, vooral gezien de aanwezigheid van zijn kinderen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de heer [naam 1] toegewezen en de heer [naam 2] verboden om de woning te ontruimen voor een periode van twee maanden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de schuldhulpverlener uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze termijn verslag moet uitbrengen over de voortgang van het schuldhulpverleningstraject.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/678548 / FT RK 25/32
vonnis op grond van artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet van 21 januari 2025
[naam 1],
wonende te [adres],
[postcode] [woonplaats 1],
hierna: de heer [naam 1],
advocaat: mr. J. Pearson,
tegen
[naam 2],
wonende te [woonplaats 2],
hierna: de heer [naam 2],
gemachtigde: BoitenLuhrs Incasso Gerechtsdeurwaarders.
Waar deze zaak over gaat
Op 31 januari 2025 wil de heer [naam 2] de woning van de heer [naam 1] ontruimen Hierdoor is voor de heer [naam 1] een bedreigende situatie ontstaan. De heer [naam 1] heeft de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening uit te spreken, waarbij de ontruiming voor twee maanden wordt verboden. De heer [naam 1] is daardoor in de gelegenheid om het minnelijk traject af te ronden. De rechtbank wijst het verzoek toe en legt hierna uit waarom zij zo beslist. Eerst volgt informatie over het verloop van de procedure tot nu toe.

1.De procedure

1.1.
Bij beschikking van 4 september 2024 heeft de rechtbank de heer [naam 2] verboden de woning van de heer [naam 1] gelegen aan de [adres] te Den Haag te ontruimen voor vier maanden, onder de daarin genoemde voorwaarden.
1.2.
Bij deurwaardersexploot van 7 januari 2025 heeft de heer [naam 2] laten weten dat op 31 januari 2025 zal worden overgegaan tot ontruiming van de woning van de heer [naam 1].
1.3.
Op 14 januari 2025 heeft de heer [naam 1] gevraagd om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet (Fw) voor de duur van 2 maanden. Daarbij heeft de heer [naam 1] ook een WSNP-verzoek ingediend.
1.4.
Het verzoek houdt in dat de heer [naam 2] wordt verboden om over te gaan tot ontruiming van de woning aan het adres [adres] te Den Haag die de heer [naam 1] huurt van de heer [naam 2] zodat het schuldhulpverleningstraject kan worden voltooid.
1.5.
Het verzoek tot het afgeven van de voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 20 januari 2025. Op deze zitting verschenen:
- de heer [naam 1], bijgestaan door mr. J. Pearson,
- de heer van Rijn, schuldhulpverlener van de gemeente Den Haag,
- mevrouw [gemachtigde], gemachtigde namens de heer [naam 2].
1.6.
Namens gemachtigde van de heer [naam 2] is ter zitting mondeling verweer gevoerd.

2.Standpunt van partijen

2.1.
Namens de heer [naam 1] is naar voren gebracht dat het schuldhulpverleningstraject na het uitspreken van de vorige voorlopige voorziening in september 2024 is voortgezet maar nog niet is voltooid. De schuldhulpverlener was er niet van op de hoogte dat een ontruiming dreigde. Het dossier is daardoor niet met spoed behandeld. Inmiddels zijn alle schulden in kaart gebracht en is de financiële situatie van de heer [naam 1] verder gestabiliseerd. Er is een VTLB-berekening gemaakt en de schuldhulpverlener is voornemens om op korte termijn een aanbod te doen aan de schuldeisers. De extra termijn van twee maanden is noodzakelijk om het traject te kunnen afronden. Verder is aangevoerd dat de heer [naam 1] samenwoont met drie kinderen, waarvan één recent is begonnen aan de middelbare school. Het is ook voor hen van groot belang dat de woning kan worden behouden. Dat het schuldhulpverleningstraject langer duurt kan de heer [naam 1] niet worden aangerekend.
2.2.
De heer [naam 2] verzoekt om de voorlopige voorziening af te wijzen. Hij wijst erop dat in september 2024 door de rechtbank al vier maanden uitstel is verleend. Op dat moment is niet de gevraagde termijn van zes maanden verleend, mede met het belang van de verhuurder in gedachten. Sindsdien is weinig voortgang geboekt. Volgens [naam 2] is er al anderhalf jaar niets gebeurd en daarom is er geen vertrouwen dat het traject nu ineens in twee maanden kan worden afgerond. Ondertussen blijven de kosten voor de verhuurder oplopen, ondanks dat de lopende huur wel wordt voldaan. De heer [naam 2] benadrukt dat [naam 1] al sinds het begin wordt bijgestaan door een advocaat en dat er voldoende tijd en ruimte is geweest om het traject af te ronden. Gezien het belang van de verhuurder en de reeds verstreken termijn, vindt de heer [naam 2] verder uitstel van de ontruiming niet gerechtvaardigd. De verhuurder heeft belang bij de ontruiming omdat hij nieuwe huurders heeft voor de woning.

3.De beoordeling

Het doel van de voorlopige voorziening

3.1.
Bij een gedwongen ontruiming, is sprake van een bedreigende situatie. De wet biedt in die gevallen de mogelijkheid om die bedreiging tijdelijk op te schorten, zodat de heer [naam 1] in staat is het minnelijke traject voort te zetten. Hij kan dan met zijn schuldeisers een regeling voor zijn schulden proberen te bereiken en wordt in die periode dan niet gehinderd door (executie)maatregelen.
Is er sprake van een bedreigende situatie?
3.2.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is van een bedreigende situatie. De woningontruiming is namelijk aangezegd tegen 31 januari 2025.
Is een aanvang gemaakt met het minnelijk traject?
3.3.
Het minnelijk traject loopt. De schuldhulpverlener heeft aangegeven dat hij op korte termijn een aanbod aan de schuldeisers kan doen en dat hij het dossier van [naam 1] met spoed zal behandelen. Volgens de schuldhulpverlener is het mogelijk om het traject tijdig af te ronden en om, als geen regeling met de schuldeisers wordt bereikt, tijdig de benodigde informatie voor het WSNP-verzoek in te dienen. Dat het schuldhulpverleningstraject zo lang duurt, kan de heer [naam 1] in dit geval niet worden aangerekend. Ter zitting is gebleken dat hij tijdig alle benodigde medewerking heeft verleend.
Worden de lopende huurtermijnen betaald?
3.4.
Uit de stukken blijkt en ter zitting is besproken dat de huur van oktober 2024 tot en met januari 2025 steeds tijdig is betaald en dat betaling van de daaropvolgende maanden voldoende is gegarandeerd. Er is sprake van budgetbeheer.
Belangenafweging
3.5.
Nu is voldaan aan de voorwaarden waaronder het verzoek om een voorlopige voorziening kan worden toegewezen, dient een belangenafweging plaats te vinden tussen de belangen van de heer [naam 1] en die van de heer [naam 2].
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van de heer [naam 1] in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van de heer [naam 2]. De belangen van de heer [naam 1] bij het kunnen beschikken over een woonruimte spreken voor zich. Daarbij weegt mee dat de heer [naam 1] drie inwonende kinderen heeft, waarvan 2 minderjarige die, net als alle kinderen, groot belang hebben bij een veilig thuis. Ook het belang van de heer [naam 2] om zijn vordering betaald te krijgen en niet verder te laten oplopen, spreekt voor zich. Dit belang wordt door toewijzing van het verzoek echter niet geschaad: in de eerste plaats is voldoende gegarandeerd dat de vordering van de heer [naam 2] niet verder oploopt. Daar komt bij dat ook de heer [naam 2] gebaat is bij een geslaagde minnelijke regeling en die is alleen mogelijk in (voldoende) stabiele, niet bedreigende omstandigheden. Dat de heer [naam 2] inmiddels andere huurders heeft gevonden maakt niet dat zijn belang zwaarder dient te wegen.
3.7.
De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen. Daarmee wordt de heer [naam 1] de gelegenheid geboden om het minnelijke traject voort te zetten en af te ronden.
3.8.
De heer [naam 1] heeft ook een WSNP-verzoek ingediend. Op het WSNP-verzoek kan nog niet worden beslist, omdat het minnelijke traject nog niet is afgerond. De wet schrijft voor dat de schuldhulpverlener uiterlijk vier weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt aan de rechtbank (artikel 287b lid 6 Fw). Na ontvangst van dit verslag en een compleet WSNP-verzoek zal de behandeling van dat verzoek worden ingepland.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • verbiedt de heer [naam 2] tot ontruiming van de woning op het adres [adres] te Den Haag van de heer [naam 1] over te gaan;
  • bepaalt dat deze voorziening slechts geldt onder de voorwaarde dat
  • bepaalt dat deze voorziening geldt totdat de uitspraak op het WSNP-verzoek in kracht van gewijsde is gegaan of dit verzoek is ingetrokken;
- bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt na verloop van
twee maanden,gerekend vanaf
21 januari 2025;
- bepaalt dat uiterlijk vier weken voor voornoemde datum door de schuldhulpverlener verslag zal worden uitgebracht als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw.
Dit is een beslissing van mr. L. Mundt, rechter, in samenwerking met H.E. Keskin, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.