Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende een voorlopige voorziening. De heer [naam 1] had de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de heer [naam 2] op 31 januari 2025 de woning van de heer [naam 1] wilde ontruimen. Dit zou een bedreigende situatie voor de heer [naam 1] en zijn drie kinderen met zich meebrengen. De rechtbank had eerder, op 4 september 2024, al een verbod opgelegd aan de heer [naam 2] om de woning te ontruimen voor een periode van vier maanden. De heer [naam 1] heeft aangegeven dat het schuldhulpverleningstraject nog niet was afgerond en dat hij extra tijd nodig had om dit te voltooien. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van de heer [naam 1] zwaarder wegen, vooral gezien de aanwezigheid van zijn kinderen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de heer [naam 1] toegewezen en de heer [naam 2] verboden om de woning te ontruimen voor een periode van twee maanden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de schuldhulpverlener uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze termijn verslag moet uitbrengen over de voortgang van het schuldhulpverleningstraject.