ECLI:NL:RBDHA:2025:6832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
24/5935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag geweigerd wegens te hoog gezamenlijk vermogen en gebrek aan zelfstandige woonruimte

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het niet toekennen van huurtoeslag voor het jaar 2021 beoordeeld. Eiseres had een huurtoeslag aangevraagd, maar verweerder, de Dienst Toeslagen, had deze op nihil vastgesteld omdat het gezamenlijke vermogen van eiseres en haar moeder te hoog was. Eiseres huurde een zelfstandige woonruimte van haar moeder, maar de rechtbank oordeelt dat niet is aangetoond dat er sprake is van twee zelfstandige woningen. Eiseres en haar moeder stonden ingeschreven op hetzelfde adres, en de moeder werd terecht aangemerkt als medebewoner. De rechtbank concludeert dat het gebruik van de keuken, toilet en wasruimte niet exclusief aan eiseres toekwam, wat betekent dat er geen recht op huurtoeslag is. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule van de Awir, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet van toepassing is. Het beroep van eiseres wordt gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op huurtoeslag. Verweerder moet wel de proceskosten en het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/5935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering),
en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. F. Saglik en mr. J. Chattou).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet toekennen van huurtoeslag voor het jaar 2021.
1.1
Bij besluit van 11 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de huurtoeslag van eiseres voor het jaar 2011 definitief berekend op nihil. Met het bestreden besluit van 8 mei 2024 is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres stond heel het jaar 2021 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (Brp) op hetzelfde adres als haar moeder [naam] (moeder). De moeder van eiseres is eigenaar van deze koopwoning aan [adres] te [plaats] (het Brp-adres). In het primaire besluit heeft verweerder de huurtoeslag van eiseres over het jaar 2021 definitief vastgesteld op € 0, omdat het gezamenlijke vermogen van eiseres en haar moeder te hoog is. Bij deze vaststelling heeft verweerder rekening gehouden met een melding vanuit de Basisregistratie Inkomen (BRI) waaruit blijkt dat de moeder van eiseres een rendementsgrondslag heeft van € 436.975.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt dat het vermogen van haar moeder ten onrechte is betrokken bij de berekening van haar recht op huurtoeslag over het jaar 2021. Eiseres huurde op het Brp-adres namelijk een zelfstandige woonruimte van haar moeder. Deze woonruimte op de eerste verdieping had een eigen afsluitbare toegang, een woonkamer op de begane grond en slaapkamers en een toilet en badkamer op de eerste verdieping. Beide wooneenheden beschikken over een eigen keuken. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst eiseres naar de huurovereenkomst die zij met haar moeder overeen is gekomen, een situatieschets en een plattegrond.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt dat de moeder van eiseres terecht is aangemerkt als medebewoner. Omdat de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk is van het gezamenlijke jaarinkomen en vermogen van de aanvrager en de medebewoner en de moeder van eiseres in het jaar 2021 een vermogen had boven de vermogensgrens, heeft eiseres geen recht op huurtoeslag. Daarnaast is niet aangetoond dat op het Brp-adres sprake is van twee zelfstandige woningen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Medebewoner
5. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag van eiseres is afhankelijk van haar draagkracht en dat van haar medebewoners. [1] Onder medebewoner wordt verstaan, de persoon die op hetzelfde woonadres als eiseres staat ingeschreven in de Brp. [2] Vaststaat dat eiseres en haar moeder in het jaar 2021 op hetzelfde woonadres stonden ingeschreven in de Brp. De moeder van eiseres is dus terecht aangemerkt als de medebewoner van eiseres en haar vermogen is daarom terecht meegerekend bij het bepalen van het recht op en de hoogte van de huurtoeslag van eiseres. De omstandigheid dat eiseres op basis van een schriftelijke overeenkomst een deel van de woning van haar moeder huurde, maakt dat niet anders. Eiseres is immers een bloedverwant van haar moeder in de eerste graad en dat brengt met zich dat de uitzondering van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, onder sub 2, van de Awir van toepassing is.
Zelfstandige woonruimte
6. Huurtoeslag wordt alleen toegekend voor de huur van een zelfstandige woonruimte of onvrije etage. [3] Verweerder mag er in beginsel van uitgaan dat op één
Brp-adres, één zelfstandige woonruimte is gelegen. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat op één Brp-adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen door stukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. [4]
7. Voor de uitleg van het begrip zelfstandige woonruimte in de Wht moet aansluiting worden gezocht bij de definitie ervan in artikel 7:234 van het Burgerlijk Wetboek, waarin is bepaald dat daaronder wordt verstaan, de woning die een eigen toegang heeft en die de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt, dat het vereiste dat er geen afhankelijkheid mag zijn van voorzieningen buiten de woning onder andere wil zeggen, dat de woning moet zijn voorzien van een keuken, toilet en wasruimte en dat het gebruik van deze voorzieningen exclusief aan de huurder moet toekomen. [5]
8. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiseres het exclusief gebruik van de keuken, toilet en wasruimte heeft. Uit de stukken die eiseres heeft overgelegd blijkt niet dat sprake is van twee zelfstandige woonruimten in de hiervoor bedoelde zin. Aan de huurovereenkomst komt geen doorslaggevende betekenis toe nu daar niet uit blijkt dat de woning is gesplitst in twee zelfstandige wooneenheden. Verweerder heeft hangende beroep nader onderzoek gedaan naar de woonsituatie van eiseres en op 28 oktober 2024 heeft er een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en verweerder. Tijdens dat telefoongesprek heeft eiseres verklaard dat haar moeder toegang had tot haar keuken en de enige badkamer in de woning. De toelichting van eiseres op zitting dat de deur tussen de beide keukens aan beide kanten afsluitbaar is en dat de keuken van haar moeder alleen via de tuin te bereiken is, is onvoldoende om anders te oordelen. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat het gebruik van de wezenlijke voorzieningen niet uitsluitend aan eiseres toekwam. Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat geen sprake is van huur van een zelfstandige woonruimte.
Hardheidsclausule
9. Eiseres heeft ter zitting nog een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 47 van de Awir. Zoals de Afdeling [6] eerder heeft overwogen, volgt uit artikel 47 van de Awir dat de wetgever een gesloten stelsel van categorieën gevallen heeft beoogd, waarin een afwijkende maatregel kan worden getroffen. In artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir zijn die categorieën opgesomd. Geen van de in de hardheidsclausule genoemde categorieën doet zich in dit geval voor en voor de situatie van eiseres is dus geen uitzondering gemaakt. Aan verweerder is geen ruimte gelaten om in andere gevallen een gestelde hardheid van het stelsel als onbillijk te beoordelen. Die bevoegdheid komt toe aan de minister van Financiën. Het beroep van eiseres op de hardheidsclausule kan daarom in deze procedure niet tot een andere uitkomst leiden.
Evenredigheidsbeginsel
10. Van schending van het evenredigheidsbeginsel is niet gebleken. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat en op welke wijze verweerder hiermee in strijd heeft gehandeld. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres ingrijpend is dat het recht op huurtoeslag aansluit bij het gezamenlijke vermogen, maar dat is geen reden om te oordelen dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden.
Motiveringsgebrek
11. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat in het bestreden besluit ten onrechte is vermeld dat het toeslagpartnerschap met de moeder voor de huurtoeslag niet
verbroken kan worden. Volgens verweerder had in het bestreden besluit toegelicht moeten worden dat sprake is van medebewonerschap, dat het medebewonerschap in tegenstelling tot het toeslagpartnerschap niet verbroken kan worden en dat daarom het vermogen van de moeder van eiseres blijft meetellen voor de huurtoeslag. De rechtbank leidt hieruit af dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Dit betekent dat het beroep gegrond is. Met de in het verweerschrift gegeven motivering is alsnog een toereikende motivering gegeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op huurtoeslag. Verweerder moet wel een proceskostenvergoeding betalen van
€ 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het griffierecht van € 51 aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder een proceskostenvergoeding moet betalen van € 1.814;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht).
2.Dit volgt uit artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke
3.Dit volgt uit artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)
5.Kamerstukken II 1978/79, 14 249, nr. 6, p. 2.