ECLI:NL:RBDHA:2025:6785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
NL24.29950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel

Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de ingangsdatum van een verblijfsvergunning asiel. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door R.R. de Groot, waarin de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning was vastgesteld op 8 augustus 2023. Eiser stelde dat de ingangsdatum eerder, namelijk op 2 augustus 2023, had moeten zijn, omdat hij zich op die datum had gemeld in het Aanmeldcentrum in Ter Apel. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de beroepsgronden van eiser en heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was, omdat beide partijen akkoord gingen met een afdoening zonder zitting.

De rechtbank oordeelde dat de minister de ingangsdatum niet correct had vastgesteld. Volgens de rechtbank volgt uit het Unierecht dat de asielaanvraag wordt ontvangen op het moment dat de vreemdeling zijn asielwens kenbaar maakt. Dit was het geval op 2 augustus 2023, de datum van de loopbrief. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de minister, waarbij de ingangsdatum van de verblijfsvergunning werd vastgesteld op 2 augustus 2023. De rechtbank bepaalde dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit en veroordeelde de minister tot betaling van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 907,-.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank benadrukte dat eiser belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, ondanks het geringe tijdsverschil tussen de data.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29950

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling [2] over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel. [3] De minister heeft hierop gereageerd.
1.2.
Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de reactie van de minister. Eiser heeft hier gebruik van gemaakt.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten een zitting niet nodig te vinden. Partijen
hebben aangegeven akkoord te gaan met een afdoening zonder zitting. De rechtbank heeft het beroep daarom, gelet op artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, niet op zitting behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
3. Bij besluit van 2 juli 2024 heeft de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 8 augustus 2023 en geldig tot 8 augustus 2028. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. Hij voert aan dat de verblijfsvergunning verleend moet worden met ingang van 2 augustus 2023. Hij heeft zich op die datum namelijk gemeld in het Aanmeldcentrum in Ter Apel. Dat blijkt uit ook uit de loopbrief die eiser niet meer in bezit heeft, maar die wel bij de minister bekend zou moeten zijn.
Procesbelang
4. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser geen actueel en reëel belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het verschil tussen de datum waarop eiser de asielwens heeft geuit en de datum van het indienen van het aanvraagformulier M35-H is namelijk zes dagen. Dit tijdsverschil is volgens de minister zo klein dat de aanpassing van de ingangsdatum voor eiser niet van feitelijke betekenis is. De minister vindt daarom dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moet verklaren.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser belang heeft bij een inhoudelijk oordeel en aanpassing van de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. Dat het gaat om een klein tijdsverschil betekent niet dat eiser geen enkel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Niet is uitgesloten dat een eerdere ingangsdatum van betekenis is voor latere verblijfsaanvragen of andere verstrekkingen. Eiser kan daarom door het instellen van beroep in een gunstiger positie komen. Waarom dat voor eiser niet van feitelijke betekenis zou zijn is door de minister niet concreet gemaakt. Eiser heeft dus procesbelang en de rechtbank behandelt daarom het beroep hierna inhoudelijk.
Ingangsdatum
5. De rechtbank oordeelt dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet juist heeft vastgesteld. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 volgt uit de wet [4] en het Unierecht dat de asielaanvraag is ontvangen op het moment dat een vreemdeling in persoon bij de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Dit moment kan bijvoorbeeld blijken uit de loopbrief. Eiser heeft op 2 augustus 2023, de datum van de loopbrief, zijn asielwens kenbaar gemaakt. De minister heeft deze datum ook niet betwist. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt en het beroep gegrond is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, voor zover de minister daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel heeft vastgesteld op 8 augustus 2023. Uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser vast te stellen op 2 augustus 2023 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit. [5]
7. De minister moet de proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 907,-. [6] De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere wegingsfactor toe te passen, zoals door de minister bepleit. In principe behoort een behandeling van een beroepszaak tot de categorie gemiddeld, tenzij er redenen zijn om daarvan af te wijken. Die redenen ziet de rechtbank hier niet. Het beroep tegen de ingangsdatum vraagt namelijk een inhoudelijke beoordeling. Ook in de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om van een lagere wegingsfactor uit te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 2 juli 2024, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 8 augustus 2023;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 2 augustus 2023;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 2 juli 204;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.20 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:159).
4.Zie artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Awb.
6.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.