Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de ingangsdatum van een verblijfsvergunning asiel. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door R.R. de Groot, waarin de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning was vastgesteld op 8 augustus 2023. Eiser stelde dat de ingangsdatum eerder, namelijk op 2 augustus 2023, had moeten zijn, omdat hij zich op die datum had gemeld in het Aanmeldcentrum in Ter Apel. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de beroepsgronden van eiser en heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was, omdat beide partijen akkoord gingen met een afdoening zonder zitting.
De rechtbank oordeelde dat de minister de ingangsdatum niet correct had vastgesteld. Volgens de rechtbank volgt uit het Unierecht dat de asielaanvraag wordt ontvangen op het moment dat de vreemdeling zijn asielwens kenbaar maakt. Dit was het geval op 2 augustus 2023, de datum van de loopbrief. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de minister, waarbij de ingangsdatum van de verblijfsvergunning werd vastgesteld op 2 augustus 2023. De rechtbank bepaalde dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit en veroordeelde de minister tot betaling van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 907,-.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank benadrukte dat eiser belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, ondanks het geringe tijdsverschil tussen de data.