ECLI:NL:RBDHA:2025:6763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
NL25.15916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 9 januari 2025, is eerder getoetst in een uitspraak van 27 januari 2025. De minister van Asiel en Migratie heeft de rechtbank op 4 april 2025 geïnformeerd over het voortduren van de maatregel, wat door de rechtbank wordt gezien als een beroep van eiser. Eiser verzoekt tevens om schadevergoeding.

De rechtbank heeft het vooronderzoek op 11 april 2025 gesloten en beslist dat de zaak niet op zitting wordt behandeld. De rechtbank overweegt dat als de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard moet worden en de maatregel opgeheven of gewijzigd moet worden. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 21 januari 2025 rechtmatig was en beoordeelt nu of deze maatregel sindsdien rechtmatig is.

Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Tunesië. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld, gezien de meerdere rappels en vertrekgesprekken die zijn gevoerd. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart het verzoek om schadevergoeding ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier, en is openbaar gemaakt op 23 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15916

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 9 januari 2025.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 27 januari 2025. [1]
De minister heeft de rechtbank op 4 april 2025 van het voortduren van de maatregel in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. [2]
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 11 april 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
2. Uit de uitspraak van 27 januari 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (21 januari 2025) rechtmatig is.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Tunesië. Daartoe voert hij aan dat de minister op dossierniveau contact moet opnemen met de Tunesische autoriteiten omdat zijn identiteit al vaststaat. Het enkel verzenden van rappels ten aanzien van zijn laissez-passer (lp)- traject en het voeren van vertrekgesprekken acht eiser onvoldoende. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, waarin is geoordeeld dat niet altijd kan worden volstaan met enkel standaard rappelleren en het voeren van vertrekgesprekken. [4]
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister sinds 21 januari 2025 meerdere keren, namelijk op 6 februari 2025, 27 februari 2025 en 20 maart 2025, schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Tunesische autoriteiten ten aanzien van eisers lp-traject. Daarbij merkt de rechtbank op dat het aan de minister is om te bepalen welke wijze van rappelleren in een specifiek geval het meest geschikt is. Daarnaast zijn sinds 21 januari 2025 drie vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Gelet op het vorenstaande heeft de minister aan zijn verplichting om maandelijks uitzettingshandelingen te verrichten voldaan. De rechtbank acht deze handelingen in het geval van eiser toereikend. De uitspraak waar eiser naar verwijst betrof namelijk een andere situatie waarin de vreemdeling al wat maanden langer in bewaring zat. Verder acht de rechtbank van belang dat uit de vertrekgesprekken blijkt dat eiser geen enkele actie heeft ondernomen om zijn vertrek te bespoedigen. Van eiser mag dit wel worden verwacht. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgrond, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 27 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1085.
2.Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.
3.Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.Rb. Den Haag, zp. Roermond, 26 augustus 2024, ECLI:RBDHA:2024:13649.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.