ECLI:NL:RBDHA:2025:6748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL25.15216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 31 december 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring rechtmatig is, ondanks de argumenten van eiser dat de detentie te lang duurt en dat de minister een lp-aanvraag heeft verzonden zonder de beslissing op zijn asielaanvraag af te wachten. Eiser heeft op 30 januari 2025 beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, en de behandeling van dit beroep was gepland op 17 april 2025. De rechtbank oordeelt dat de bewaring niet langer duurt dan noodzakelijk en dat de minister zich heeft ingespannen om de behandeling van het beroep met voorrang te laten plaatsvinden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de bewaring onevenredig bezwarend is voor eiser, ondanks zijn medische situatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15216

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. De minister heeft op 31 december 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 23 januari 2025 [2] (in de zaak NL25.715) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 17 januari 2025 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Beroepsgronden van eiser
5. Eiser betoogt dat de voortduring van de maatregel onrechtmatig is. Hiertoe voert eiser aan dat de detentie van eiser niet zo kort mogelijk duurt, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. Eiser heeft tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag op 30 januari 2025 beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht. De behandeling van het beroep is gepland op 17 april 2025. Hierdoor zal eiser tegen die tijd zestien weken in bewaring verblijven. Dit is volgens eiser te lang. Eiser verwijst in dat verband naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, waarin is geoordeeld dat in deze gevallen een detentie van tien weken al te lang is. [3]
5.1.
Verder voert eiser aan dat de minister onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn psychische toestand en het verloop van zijn detentie. Volgens eiser is sprake van een zorgelijke situatie, gelet op de voedselweigering en plaatsing op een extra zorgafdeling, waardoor het de vraag is of hij in staat is om mee te werken aan het onderzoek naar zijn identiteit. De minister heeft hierover onvoldoende informatie verstrekt, zodat de rechtbank zich hierover geen oordeel kan vormen.
5.2.
Ook stelt eiser dat de minister ten onrechte al op 5 februari 2025 een lp [4] -aanvraag heeft verzonden aan de vertegenwoordiging van Marokko. Gelet op het feit dat eiser nog steeds in afwachting is van een definitieve beslissing op zijn asielaanvraag, had de minister eerst de uitspraak van de rechtbank moeten afwachten voordat hij de lp-aanvraag indiende.
Oordeel van de rechtbank
6. De beroepsgronden slagen niet. Naar het oordeel van de rechtbank duurt de bewaring niet langer dan noodzakelijk in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. De rechtbank acht hierbij van belang dat artikel 59b, derde lid, van de Vw voorziet in een wettelijke mogelijkheid om de bewaring te verlengen met maximaal drie maanden, indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder h, van de Vw. De Vreemdelingenwet zelf geeft daarmee al een limiet aan voor de duur van de bewaring, en deze termijn is ten tijde van de behandeling van eisers verzoek om voorlopige voorziening en beroep op 17 april 2025 nog niet verstreken. Hiermee verschilt deze zaak wezenlijk van de grensdetentiezaak waarnaar eiser verwijst, van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, waarin geen wettelijke mogelijkheid tot verlenging van de maatregel bestond. Verder heeft de minister zich aantoonbaar ingespannen om de behandeling van eisers verzoek om voorlopige voorziening en beroep, dat gepland stond op 30 april 2025, met voorrang door de rechtbank te laten behandelen. Dit verzoek is door de rechtbank ingewilligd en het beroep zal nu op 17 april 2025 worden behandeld. Bovendien heeft de Afdeling [5] in haar uitspraak van 28 juni 2024 geen concrete bovengrens gegeven voor de duur van de "zo kort mogelijke termijn" in bewaring. [6] In die uitspraak werd geoordeeld dat een bewaring van zes en een halve week in het kader van grensdetentie niet in strijd is met artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn.
6.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd over zijn medische situatie geen aanleiding om te oordelen dat de bewaring in de onderhavige beoordelingsprocedure voor eiser onevenredig bezwarend is geworden, dan wel dat een lichter middel had moeten worden toegepast. De rechtbank overweegt dat uit de stelling van eiser, dat sprake is van hongerstaking en dat eiser verblijft op een extra zorgafdeling, zonder nadere onderbouwing of overgelegde medische stukken, niet blijkt dat de beschikbare zorg in detentie voor hem ontoereikend is. Evenmin is gebleken dat eiser niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, of dat zijn medische situatie verslechtert door een gebrek aan zorg. Op de zitting heeft de minister bovendien toegelicht dat eiser nauwlettend in de gaten wordt gehouden en dat hij op 10 april 2024, een dag vóór de zitting, weer is begonnen met eten en drinken.
6.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat het feit dat de minister een lp-aanvraag heeft verzonden zonder de beslissing op het beroep tegen het afwijzende asielbesluit af te wachten, de bewaring niet onrechtmatig maakt. Indien eiser meent dat hierdoor sprake is van schending van het non-refoulementbeginsel, kan hij dit in de asielprocedure naar voren brengen. De rechtbank overweegt dat dit beroep ziet op de rechtmatigheid van de bewaring. Deze bewaring is gericht op het vaststellen van eisers identiteit en nationaliteit ten behoeve van de asielprocedure. De omstandigheid dat de minister in dit kader een lp-aanvraag heeft ingediend, maakt de bewaring niet onrechtmatig. De identiteit en nationaliteit van eiser dienen immers vastgesteld te worden. De rechtbank overweegt daarbij dat eiser niet heeft onderbouwd op welke wijze de bewaring door de handelswijze van de minister onrechtmatig zou zijn geworden.
6.3.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de
maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 23 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:768. H
3.Rb. Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, 16 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:310.
4.Laissez-passer.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2639.