ECLI:NL:RBDHA:2025:673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
NL24.48697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 2 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 20 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister heeft een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat op 12 september 2024 is aanvaard. Eiser heeft niet voldoende argumenten aangedragen om te twijfelen aan de verantwoordelijkheid van Duitsland voor zijn asielaanvraag.

Eiser heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder de stelling dat Duitsland niet de verantwoordelijke lidstaat is omdat hij eerst door Polen is gereisd. De rechtbank oordeelt dat de Eurodac-treffer, die aantoont dat eiser op 16 juli 2024 in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend, leidend is. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen om aan de Eurodac-informatie te twijfelen. De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft gehandeld en dat er geen sprake is van schending van de rechten van eiser, zoals het recht op een eerlijk proces of privacy.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48697

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van gestelde Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J.E. Alberda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL24.48698, op 20 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het besluit

3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In deze zaak heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard op 12 september 2024. Gelet daarop mag de minister er in beginsel op vertrouwen dat Duitsland zijn internationale verdragsverplichtingen voor de behandeling van eisers asielaanvraag nakomt.
Verwijzing naar zienswijze
4. De rechtbank ziet in eisers verzoek om de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, geen aanleiding om dit aan te merken als beroepsgrond waarop zij moet ingaan. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Het is daarom aan eiser om aan te geven waarom de reactie van de minister op de zienswijze in het bestreden besluit niet juist of niet toereikend is. Een verzoek om de inhoud van de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank richt zich dus alleen op wat eiser in zijn beroepsgronden concreet heeft aangevoerd en zal daar hierna op ingaan.
Is de minister er terecht vanuit gegaan dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat is?
5. Eiser stelt dat er ten onrechte vanuit is gegaan dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat is nu hij door Polen naar Duitsland is gereisd. Het Duits claimakkoord heeft geen dwingende werking maar heeft enkel een bewijsvermoeden. Gewezen wordt op zaak met nummer NL21.911, waaruit zou blijken dat de lidstaat verantwoordelijk is waar de betrokkene als eerste het Dublin-gebied is ingereisd. Nu eiser eerst door Polen is gereisd, is Polen verantwoordelijk.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de Eurodactreffer blijkt dat eiser op 16 juli 2024 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie is een Eurodac treffer leidend tenzij eiser concrete aanknopingspunten naar voren brengt om daaraan te twijfelen. Die zijn door eiser niet naar voren gebracht. Met de enkele stelling van eiser dat het niet juist is, omdat hij eerst door Polen is gereisd, de informatie in Eurodac niet deugdelijk weerlegd. Eisers stelling dat er in Duitsland onder dwang vingerafdrukken zouden zijn afgenomen, is in dit verband niet ter zake doende. De verwijzing naar zaaknummer NL21.911 slaagt evenmin, omdat er geen sprake is van een vergelijkbaar geval: in die zaak is de betrokkene op een andere bepaling geclaimd, namelijk op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. De minister heeft dan ook op goede gronden een terugnameverzoek gericht aan Duitsland en zijn er evenmin concrete aanknopingspunten om aan het claimakkoord van 12 september 2024 te twijfelen.
Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening
6. Eiser voert aan dat de minister ten aanzien van Duitsland ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat, onder verwijzing naar het AIDA rapport van april 2023 [1] (gemachtigde heeft het over een rapport van 8 april 2022, maar de update van 2022 is van april 2023) en stelt dat daarin verschillende punten zijn vermeld waaruit dit blijkt. Eiser wijst erop dat privacy rechten van asielzoekers worden geschonden in Duitsland waarover al veel rechtszaken zijn gevoerd en ook al geoordeeld is dat dit in strijd is met de vertrouwelijkheid en integriteit van informatietechnologie systemen. Ook speelt in Duitsland het gebruik van taaldetectie software waarover veel kritiek is door NGO’s en de oppositie. Ook betoogt eiser dat in Duitsland sprake is van ernstige systeemfouten, nu er voor asielzoekers geen deugdelijke rechtshulp is of althans op een lager niveau dan de Procedurerichtlijn voorschrijft. Asielzoekers moeten voor een interview betalen waardoor ze zich amper kunnen laten bijstaan door een advocaat omdat ze de kosten niet kunnen betalen. Eiser stelt dat dit misschien niet in strijd is met de Procedurerichtlijn maar ook tijdens het beroep en de procedure bij de rechtbank is niet iedere asielzoeker zeker van een advocaat. Er wordt namelijk gekeken naar of het beroep een grote kans van slagen heeft. Die toets wordt door dezelfde rechter beoordeeld als de rechter die het beroep beoordeeld waardoor de rechter niet meer onbevooroordeeld is. Dit is in strijd met een eerlijke rechtsgang.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Naar het oordeel van de rechtbank man de minister er nog steeds van uitgaan dat er ten aanzien van Duitsland geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Dit blijkt bijvoorbeeld uit jurisprudentie van de Afdeling, zoals uit haar uitspraken van 8 november 2023, 11 september 2024 en zeer recentelijk van 17 december 2024 [2] . Het is aan eiser om in het kader van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening aannemelijk te maken dat er sprake is van ernstige vrees dat de asiel- en opvangprocedure voor eiser in Duitsland systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. Eiser is hier niet in geslaagd. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die de rechtbank tot een ander oordeel nopen dan het oordeel van de Afdeling. Het AIDA rapport waarop eiser wijst is betrokken en beoordeeld in de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2024. Dat asielzoekers in Duitsland niet automatisch worden voorzien van kosteloze rechtsbijstand betekent ook niet zonder meer dat de Duitse asielprocedure op dit punt in strijd is met de richtlijn 2013/32/EU ( de Procedurerichtlijn). In de Procedurerichtlijn is opgenomen dat lidstaten alleen gratis rechtsbijstand moeten bieden als sprake is van een (beroeps)procedure tegen de beslissing op de asielaanvraag [3] . In andere gevallen kunnen lidstaten gratis rechtsbijstand bieden, maar zijn zij daartoe niet verplicht [4] . Artikel 20, eerste en derde lid, van de Procedurerichtlijn geeft lidstaten immers expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep, volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit, geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem dat een vreemdeling recht heeft op kosteloze bijstand wanneer door de rechter wordt beoordeeld dat het beroep een kans van slagen heeft, is dus in overeenstemming met de Procedurerichtlijn [5] . Er bestaat dus geen grond voor het oordeel dat het recht op een eerlijk proces wordt geschonden. Als eiser toch problemen ervaart tijdens zijn asielprocedure, is het aan hem om hierover bij de (hogere) Duitse autoriteiten te klagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten voor hem onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6.2.
De gronden die zien op het schenden van privacy en informatietechnologie zijn te algemeen en zien op asielzoekers. Ook deze beroepsgrond kan daarom al niet slagen.
Artikelen 11 en 17 van de Dublinverordening
7. Eiser stelt dat dit artikel ten onrechte niet (juist) is toegepast en dat ten onrechte aan bijzondere individuele omstandigheden voorbij is gegaan. Eiser stelt dat sprake is van een rechtmatig beroep op artikel 8 EVRM (family life) nu de aanvraag van zijn zus is behandeld in Nederland. Indien hij wordt overgedragen aan Duitsland dan is dat in strijd met artikel 11 van de Dublinverordening en artikel 8 EVRM.
7.1.
Ook deze beroepsgrond kan niet slagen. De minister stelt terecht dat artikel 11 van de Dublinverordening niet van toepassing is bij een terugname verzoek. Alles wat door eiser in dit verband is aangevoerd, behoeft dan ook geen verdere bespreking.
7.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister met zijn overwegingen in het bestreden besluit zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de behandeling van de asielaanvraag van eiser alsnog aan zich te trekken. Daartoe heeft de minister van belang mogen vinden dat eiser de gestelde familiebanden met de hier in Nederland verblijvende gestelde zussen en de gestelde psychische klachten niet nader met objectieve stukken heeft onderbouwd. Weliswaar heeft eiser in het aanmeldgehoor Dublin wel over de gestelde zussen verklaard en is er in beroep in dit verband een stuk van Nidos ingebracht van 9 december 2024 dat ziet op de gestelde zus [naam] , maar zelfs indien zou worden uitgegaan van een familieband, dan betekent dat nog niet dat de minister de asielaanvraag aan zich had moeten trekken nu niet is gebleken van een bijzondere afhankelijkheid. In de omstandigheid dat dat eiser hier te lande een gestelde zus heeft die hier alleen met minderjarig kind verblijft, dat de aanvraag tot gezinshereniging van één gestelde zus inmiddels is afgewezen evenals de omstandigheid dat die beroepsprocedure nog loopt, heeft de minister ook geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken. Ook dan is geen sprake van bijzondere omstandigheden dat een overdracht aan Duitsland van een onevenredige hardheid zou getuigen.
7.3.
Het beroep op artikel 8 EVRM speelt verder geen zelfstandige rol in het kader van een Dublinprocedure. Indien eiser stelt dat hem op grond van artikel 8 van het EVRM een verblijfsrecht toekomt voor verblijf bij zijn gestelde zussen, dan kan hij een daartoe een strekkende aanvraag bij de minister indienen.
7.4.
De minister heeft derhalve kenbaar en deugdelijk gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag op goede gronden niet in behandeling heeft genomen en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen

Voetnoten

1.Country Report: Germany Update 2022
2.zie de uitspraken van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107 en 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3661 en van 17 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5202.
3.Zie artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
4.Zie artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1816.