ECLI:NL:RBDHA:2025:6728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
AWB 24/3347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen; vrijstelling legeskosten; beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Bulgaarse nationaliteit houdende vrouw, en de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, maar deze aanvraag werd door de minister buiten behandeling gesteld omdat eiseres de vereiste leges niet had voldaan. Eiseres voerde aan dat zij recht had op vrijstelling van deze leges, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen. De rechtbank overwoog dat de aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen niet voorziet in een mogelijkheid tot vrijstelling van leges. Eiseres had in haar verzoek om vrijstelling geen beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM, wat haar positie verzwakte. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/3347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. S. Süzen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. Y. Ancion).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 9 februari 2024 (het betreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Als waarnemer van mr. S. Süzen is verschenen mr. G. Arslan.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1966 en heeft de Bulgaarse nationaliteit. Op 26 mei 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
2. Op 5 juni 2023 heeft verweerder de ontvangst van de aanvraag bevestigd en eiseres verzocht om de leges voor deze aanvraag te voldoen. Eiseres heeft op 26 juni 2023 verzocht om een vrijstelling van de leges en heeft hiertoe een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand van 23 mei 2023 overgelegd. Op 28 september 2023 heeft verweerder eiseres bericht dat zij niet in aanmerking komt voor een vrijstelling omdat zij niet met bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt dat zij op korte termijn niet in het bezit kan komen van geld om de leges te voldoen. Zij is nogmaals in de gelegenheid gesteld om de leges binnen twee weken te voldoen. Tevens heeft verweerder eiseres erop gewezen dat indien de leges niet betaald worden de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Op 24 oktober 2023 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. In bezwaar heeft verweerder zijn standpunt hierover gehandhaafd.
Beroepsgronden
3.1.
Eiseres voert aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Zij meent dat zij voldoende bewijsstukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar financiële situatie. Bovendien heeft zij verweerder erop gewezen dat zij geen geld kon verkrijgen via familie of andere in aanmerking komende derden.
3.2.
Eiseres voert verder aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM, aangezien verweerder geen belangenafweging heeft gemaakt en niet alle van belang zijnde individuele aspecten bij de beoordeling heeft betrokken. Eiseres stelt hierbij als haar belangen die betrokken had moeten worden dat zij te kampen heeft met medische klachten, dat zij niet kan werken en dat zij geen banden heeft met Bulgarije.
Juridisch kader
4.1.
Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vw is de vreemdeling leges verschuldigd bij het aanvragen van een reguliere verblijfsvergunning en wordt de aanvraag, als de betaling achterwege blijft, niet in behandeling genomen.
4.2.
In artikel 3.34 en 3.34a van het Voorschrift vreemdelingen zijn voor verschillende categorieën vreemdelingen bedragen vermeld, die verschuldigd zijn voor het in behandeling nemen van aanvragen om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw.
4.3.
Op grond van paragraaf B1/8.3.2 van de Vc beschouwt verweerder als bewijsstukken dat de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag onvermogend is om leges te betalen op grond van artikel 8 van het EVRM:
  • een inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand ten behoeve van de referent, en
  • bewijsstukken die aannemelijk maken dat de vreemdeling op korte termijn niet in het bezit zal komen van geld waarmee de leges kunnen worden betaald. Hierbij moet de vreemdeling ook aannemelijk maken dat hij en de referent geen beroep kunnen doen op familieleden of andere in aanmerking komende derden.
Beoordeling door de rechtbank
Ontvankelijkheid
5.1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of eiseres procesbelang heeft bij deze procedure. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres met onderhavige aanvraag nooit kon bereiken wat zij wilde bereiken, namelijk een verblijfsvergunning. De aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is immers bedoeld voor vreemdelingen die niet afkomstig zijn uit een EU-land. Omdat eiseres afkomstig is uit Bulgarije zou zij nooit in aanmerking kunnen komen voor deze verblijfsvergunning, aldus verweerder.
5.2.
De rechtbank overweegt dat in deze procedure de vraag voorligt of verweerder de aanvraag van eiseres terecht buiten behandeling heeft gesteld, nu zij de leges niet heeft voldaan. Indien zou blijken dat verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld, dan zal verweerder alsnog op de aanvraag moeten beslissen en tot de conclusie kunnen komen dat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet. Deze inhoudelijke beoordeling reikt echter verder dan de vraag die nu bij de rechtbank voorligt. De rechtbank is van oordeel dat eiseres dan ook voldoende procesbelang heeft bij onderhavige procedure. Het beroep is ontvankelijk.
Vrijstelling leges
6.1.
De rechtbank constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat door eiseres geen leges zijn voldaan. Het geschil beperkt zich daarom tot de vraag of verweerder eiseres ten onrechte niet heeft vrijgesteld van de betaling van de leges.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van een aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen niet uitdrukkelijk is voorzien in de mogelijkheid om vrijgesteld te worden van het legesvereiste. Op grond van paragraaf B1/8.3.2 van de Vc is vrijstelling slechts mogelijk bij een aanvraag in het kader van artikel 8 van het EVRM (dan wel gezinshereniging of gezinsvorming). Evenmin is het beleid met betrekking tot vrijstelling van de leges in geval van een aanvraag in het kader van artikel 8 van het EVRM van overeenkomstige toepassing verklaard op aanvragen om EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
6.3.
Uit jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1956 en de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2010 (ECLI:NL:RVS:2010), volgt dat ook in gevallen waarin de vreemdeling toch een beroep doet op artikel 8 van het EVRM terwijl hij geen aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning in dat kader, verweerder in beginsel is gehouden te beoordelen of in het individuele geval de heffing van leges in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Daarbij is met name de inhoudelijke beoordeling of de heffing van leges een vreemdeling hindert in de uitoefening van het familie-, gezins- of privéleven van belang. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit eiseres niet kan baten. Eiseres heeft in haar verzoek om vrijstelling van de leges van 26 juni 2023 alsmede in het aanvullend bezwaarschrift van 8 december 2023 namelijk geen beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM. Eiseres deed dit pas in de beroepsfase. Omdat eiseres niet eerder dan in de beroepsfase heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd met artikel 8 van het EVRM is genomen, was verweerder niet gehouden om in het bestreden besluit te beoordelen of de heffing van leges in geval van eiseres in strijd was met artikel 8 van het EVRM.
6.4.
Verweerder heeft, hoewel daar geen grondslag voor was, in het bestreden besluit wel beoordeeld of eiseres voldoende bewijsstukken heeft overgelegd die aantonen dat zij onvermogend was om de leges te voldoen. Zonder grondslag om vrijgesteld te worden van de betaling van leges kan een beroep op zo’n vrijstelling echter niet slagen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om deze beoordeling van verweerder te toetsen.
Slotsom
7. Gelet op voorgaande overwegingen heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen terecht buiten behandeling gesteld.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.