In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Bulgaarse nationaliteit houdende vrouw, en de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, maar deze aanvraag werd door de minister buiten behandeling gesteld omdat eiseres de vereiste leges niet had voldaan. Eiseres voerde aan dat zij recht had op vrijstelling van deze leges, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen. De rechtbank overwoog dat de aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen niet voorziet in een mogelijkheid tot vrijstelling van leges. Eiseres had in haar verzoek om vrijstelling geen beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM, wat haar positie verzwakte. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 april 2025.