ECLI:NL:RBDHA:2025:671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
NL24.36487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van ingebrekestelling per fax in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, wordt de geldigheid van een ingebrekestelling per fax beoordeeld in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Eliya, heeft een beroep ingesteld tegen de Minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door L. el Razouki, omdat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn vrouw en kinderen. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling, die per fax is verzonden, rechtsgeldig is, ondanks het standpunt van de minister dat deze niet geldig is indien deze per e-mail of ander digitaal kanaal is ingediend. De rechtbank stelt vast dat de minister de mogelijkheid om per fax een ingebrekestelling in te dienen, duidelijk heeft gemaakt op zijn website en in het formulier van de IND. De rechtbank concludeert dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt de minister opgedragen om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit bekend te maken over de aanvraag van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36487

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. Eliya),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: L. el Razouki).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
2. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
2.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb [1] maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij op 6 juli 2023 een aanvraagformulier voor een machtiging tot voorlopig verblijf, met als doel nareis, ten behoeve van zijn vrouw en kinderen heeft ingevuld en ingediend. De rechtbank leidt uit het dossier echter af dat namens eiser door een medewerker van Nidos [3] op 22 juni 2023 een mvv-aanvraag is ingediend voor eisers echtgenote en kinderen. Uit brieven van de minister van 6 juli 2023, aan elk van de betrokkenen, volgt dat de aanvraag op 23 juni 2023 door de minister is ontvangen. De rechtbank gaat uit van deze data, waarbij zij betrekt dat de minister daar ook van uitgaat en in het dossier geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de lezing van eiser.
5. De minister moet binnen 90 dagen beslissen op de aanvraag. [4] De minister heeft de beslistermijn echter verlengd naar zes maanden, wat hij bij brief van 6 juli 2023 heeft meegedeeld. De minister had dus uiterlijk op 24 december 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de minister moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft de minister op 9 augustus 2024 in gebreke gesteld.
6. De minister heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de ingebrekestelling niet geldig is als deze per e-mail of ander digitaal kanaal is ingediend, waarbij de minister heeft verwezen naar artikel 2:15, eerste lid, van de Awb en naar de ontvangstbevestiging van 29 augustus 2024. De minister stelt niet alsnog de ingebrekestelling via de opengestelde weg te hebben ontvangen en concludeert dat het beroep daarom niet-ontvankelijk is.
7. In artikel 2:15, eerste lid, van de Awb staat dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan kan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend, en dat het bestuursorgaan nadere eisen kan stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
7.1
Uit een bericht van 28 augustus 2024 dat eiser aan het dossier heeft toegevoegd volgt dat eiser de minister op 28 augustus 2024 om 22.58 uur per fax in gebreke heeft gesteld en daarbij gebruik heeft gemaakt van het faxnummer 088-0432951.
7.2
De minister heeft in de ontvangstbevestiging van 29 augustus 2024 vermeld dat er sprake was van een ingebrekestelling en dat hij die op 28 augustus 2024 heeft ontvangen. In deze brief is de volgende passage opgenomen:

“Is de ingebrekestelling ingediend per e-mail of ander digitaal kanaal?

Dan is deze niet geldig en zal niet in behandeling worden genomen. U kunt een geldige ingebrekestelling per post opsturen. Gebruik het formulier:
ind.nl/nl/formulieren/9001.pdf. Stuur de ingebrekestelling en eventuele
machtiging naar: (…)”
7.3
Dat, zoals de minister in het verweerschrift stelt, de weg per fax niet zou zijn geopend voor het indienen van een ingebrekestelling volgt om de navolgende redenen niet.
7.4
Eiser heeft gebruik gemaakt van een formulier van de IND waarin het volgende is opgenomen:
“Indienen van uw ingebrekestelling
Stuur dit formulier, zo nodig samen met een machtiging en/of het formulier ‘Machtiging ontvangst gelden’, volledig ingevuld en ondertekend naar:

Immigratie- en Naturalisatiedienst

Postbus 14
9560 AA Ter Apel
Of via faxnummer: 088 043 29 51”
Dit formulier is te vinden op de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). [5]
7.5
Verder staat op de website van de IND op de pagina die gaat over wat er gedaan kan worden als de IND niet tijdig op de aanvraag of het bezwaarschrift beslist [6] dit:

“Postadres

U kunt een ingebrekestelling alleen per post of fax indienen. Stuur de ingebrekestelling en eventuele machtiging naar:
Immigratie- en Naturalisatiedienst
Postbus 14
9560 AA TER APEL
Fax: 088 04 32951”
7.6
De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat de minister duidelijk kenbaar de weg heeft geopend om per fax een ingebrekestelling te kunnen indienen.
7.7
Voor zover de minister met de ontvangstbevestiging van 29 augustus 2024 heeft beoogd kenbaar te maken dat de elektronische weg per fax (toch) niet is geopend, maakt dit de ingebrekestelling niet ongeldig. De minister heeft daarmee, ook in het licht van wat op het formulier en op de website is opgenomen, wisselende signalen afgegeven over de wijze waarop een ingebrekestelling kan worden ingediend. De gevolgen van de onduidelijke situatie die daardoor is gecreëerd kunnen in redelijkheid niet voor rekening van eiser komen.
8. Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Daarna zijn twee weken verstreken waarbinnen de minister niet alsnog op de aanvraag heeft beslist. Daarmee is voldaan aan de vereisten van artikel 6:12 van de Awb.
Welke bestuurlijke dwangsom moet de minister betalen?
9. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen.
9.1
Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, met een maximum van 42 dagen. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb. [7]
9.2
De minister heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De dwangsom bedraagt in dit geval het maximale bedrag van € 1.442,-.
Welke beslistermijn moet aan de minister worden opgelegd?
10. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen.
10.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023. [8] Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen. De rechtbank ziet verder aanleiding om ook voor wat betreft de te bepalen termijnen aan te sluiten bij deze uitspraak. [9]
10.3.
Dat betekent in dit geval het volgende.
10.4.
Uit het dossier kan niet worden opgemaakt wat de huidige stand van zaken is. De rechtbank zal daarom bepalen dat de minister binnen een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekend moet maken. Maar mocht de minister binnen die termijn besluiten tot nader onderzoek en eiser daar ook over berichten, dan moet hij binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekendmaken.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
11. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister de onder 9.2 vastgestelde dwangsom moet betalen, de onder 10.4 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 11 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door de minister te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Als binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dit aan eiser wordt meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P. de Zwart, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3.Een landelijke voogdijorganisatie voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
4.Dit staat in artikel 2u, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5.https://ind.nl/nl/formulier-zoeken
6.
7.Artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
9.Rechtsoverweging 6 en verder.