ECLI:NL:RBDHA:2025:6667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL24.50392
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. van der Lee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en de rechtbank heeft de zaak op 20 januari 2025 behandeld. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om de minister de gelegenheid te geven te reageren op medische stukken die door eiser zijn overgelegd. Het onderzoek is hervat op 14 april 2025.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag een asielaanvraag niet in behandeling nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Duitsland, dat is bevestigd, waardoor de aanvraag geacht wordt aanvaard te zijn.

Eiser heeft aangevoerd dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er in zijn specifieke situatie sprake is van tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Duitsland. De rechtbank oordeelt echter dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat hij mag uitgaan van dit beginsel. Eiser heeft niet aangetoond dat er systematische tekortkomingen zijn in het Duitse asielsysteem die zijn terugkeer onveilig zouden maken. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P.M. van der Roest),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigden: mr. M.M. Luik en mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
1.3.
Het onderzoek is op zitting geschorst om de minister de gelegenheid te bieden om te reageren op de in beroep overgelegde medische stukken. De minister heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) om advies gevraagd en een nader standpunt ingenomen.
1.4.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 14 april 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid onder d van de Dublinverordening. Duitsland heeft de ontvangst van het verzoek bevestigd, maar de termijn voor aanvaarding zonder reactie laten verstrijken. Het verzoek wordt daarmee geacht te zijn aanvaard op basis van artikel 25, tweede lid van de Dublinverordening.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser stelt dat de minister ten aanzien van Duitsland niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel omdat in zijn specifieke situatie sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Eiser heeft in de opvang traumatische ervaringen opgelopen omdat hij is geplaatst in opvanglocaties waar ook andere Arabisch sprekende asielzoekers zijn opgevangen. Eiser kreeg met hen, door zijn homoseksuele geaardheid, zodanige problemen dat hij hier psychische klachten van kreeg en een tweetal suïcidepogingen heeft gedaan. De hulp en de medische en psychische bijstand die eiser hiervoor ontving bleven achter.
4.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [2] Dit is recent bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [3] Dit betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen en opvangen. [4] Het ligt op weg van eiser om aan te tonen dat dit vertrouwen onterecht is en er sprake is van systematische tekortkomingen in het asielsysteem van Duitsland. De rechtbank is het met de minister eens dat eiser hierin niet is geslaagd. Dat het idee om terug te moeten keren naar Duitsland eiser beangstigt omdat hij in de Duitse opvang nare ervaringen heeft gehad met Arabisch sprekende is invoelbaar, maar maakt niet dat sprake is van tekortkomingen in de Duitse opvangvoorzieningen. De minister benadrukt terecht dat eiser in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft kunnen indienen, opvang heeft gehad en medisch is behandeld. Hij heeft ook psychische bijstand gehad. Dat deze achterbleef (
de rechtbank begrijpt dat eiser hiermee beoogt te betogen dat deze niet adequaat zou zijn) heeft eiser niet onderbouwd. Ook heeft de minister terecht geconcludeerd dat niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan eiser worden overgedragen aan Duitsland?
5. Eiser stelt dat de minister ten onrechte geen BMA advies heeft gevraagd. Eiser heeft door zijn negatieve ervaringen in de opvang een panische angst heeft ontwikkeld om bij terugkeer naar Duitsland opnieuw te worden geconfronteerd met discriminerende Arabisch sprekende asielzoekers. In Duitsland heeft hij tweemaal een suïcidepoging tot suïcide gedaan. Ook in Nederland heeft hij een poging tot suïcide gedaan door in zijn onderarm te snijden. Eiser stelt dat het risico op suïcide toeneemt als hij wordt overgedragen aan Duitsland en de minister daarom een BMA-advies moet vragen om zich ervan te vergewissen dat de overdracht aan Duitsland niet op zichzelf een reel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiser inhoudt. Eiser doet hierbij een beroep op het arrest C.K. van het Hof van Justitie [5] . Ter onderbouwing heeft eiser in beroep een uitdraai van zijn patiëntendossier van 14 maart 2025 overgelegd. Eiser heeft in reactie op het BMA-advies gewezen op medische informatie uit Duitsland, waaruit blijkt dat hij in Duitsland in 2023 en 2024 driemaal is opgenomen in een kliniek wegens psychische klachten.
5.1.
Naar aanleiding van het patiëntendossier heeft de minister het BMA verzocht om een advies uit te brengen. Dit heeft het BMA gedaan op 20 maart 2025. Het BMA stelt vast dat uit de medische informatie naar voren komt dat eiser in november 2024 zich tweemaal in zijn onderarm heeft gesneden. Eiser zou zich depressief en somber voelen en voelt zich al jaren slecht. Op advies van de huisarts is eiser gestart met een antidepressivum. Bij oplopende spanning kan eiser zelfbeschadigend gedrag vertonen. Het BMA acht eiser in staat om te reizen, maar adviseert wel om tijdens de reis een psychiatrisch verpleegkundige mee te laten reizen. Deze kan eiser begeleiden en zijn medicatie in beheer behouden. Aanbevolen wordt verder dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt.
5.1.1.
De minister stelt zich onder verwijzing naar het BMA-advies op het standpunt dat niet is gebleken van een situatie waarbij moet worden gevreesd voor een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling door de overdracht aan Duitsland. Hieruit blijkt dat eiser in staat is om te reizen. Met de daarin gestelde reisvoorwaarden wordt het eventuele risico bij overdracht op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheid weggenomen.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest C.K. tegen Slovenië volgt dat wanneer een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen aantonen waartoe een overdracht zelf zou kunnen leiden, de minister bij het nemen van het overdrachtsbesluit moet beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. In dat geval vereist de vergewisplicht dat de minister de gerezen twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheid van een vreemdeling deugdelijk gemotiveerd wegneemt. De minister kan in beginsel met het uitvoeren van de door het BMA vastgestelde reisvereisten voorafgaand aan, tijdens of direct na de reis, de gerezen twijfel over een schending van artikel 3 van het EVRM als gevolg van de overdracht zelf wegnemen. [6]
5.2.1.
In dit geval is een BMA-advies opgesteld en hieruit volgt dat eiser veilig kan reizen als de aangevoerde voorzorgsmaatregelen worden genomen. De rechtbank oordeelt dat, zo lang die maatregelen in acht worden genomen, de minister terecht stelt dat hij hiermee het eventuele risico bij overdracht op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheid heeft weggenomen. Voor zover eiser met de verwijzing naar de medische informatie uit Duitsland heeft beoogd te stellen dat de minister niet van de juistheid van het BMA-advies heeft mogen uitgaan slaagt dit betoog niet. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd waarom de inhoud van deze stukken aanleiding geeft om aan de conclusies van het BMA te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de minister de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van der Lee, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592, r.o. 5.4.
3.ABRvS 14 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:588, r.o. 8.1.
4.HvJEU 2 april 2019, ECLI:EU:C:2019:280, H. en R. tegen Nederland.
5.HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127, C.K. tegen Slovenië, r.o. 74.
6.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1566.