ECLI:NL:RBDHA:2025:6666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL24.35466
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en ambtshalve verlening verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM in het kader van gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die op 9 maart 2023 werd ingetrokken door de minister. De minister had de intrekking van de verblijfsvergunning gemotiveerd met het feit dat de eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden voor verblijf als gezinslid bij zijn voormalige partner. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en de rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2025 behandeld. De rechtbank oordeelde dat de minister ambtshalve een nieuwe verblijfsvergunning had verleend op grond van artikel 8 van het EVRM, voor verblijf bij zijn zoon, maar dat de eiser geen procesbelang had bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet tot een nadelige situatie leidde, omdat de eiser een nieuwe verblijfsvergunning had gekregen. Daarom werd het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank niet verder inging op de inhoudelijke argumenten van de eiser. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 april 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35466
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),

en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister
(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

Met het besluit van 19 december 2023 (het primaire besluit) heeft de minister de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiser voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [de vrouw] ’ ingetrokken met ingang van 9 maart 2023. Met het besluit van 13 augustus 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is de minister bij deze intrekking gebleven. De minister heeft daarbij wel ambtshalve aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), voor verblijf bij zijn zoon [minderjarige] , met ingang van 9 maart 2023 tot 9 maart 2028. Deze verblijfsvergunning is verleend om eiser de gelegenheid te geven de uitkomst van zijn procedure over de omgang met zijn zoon af te wachten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, P. Cuypers als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, waarbij ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM voor bepaalde tijd is verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
6. Eiser stelt dat de minister hem een definitieve verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM had moeten verlenen omdat sprake is van gezinsleven tussen hem en zijn zoon, wat beschermd moet worden op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiser wijst daarbij op artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en op verschillende arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).1 Volgens eiser heeft de minister ten onrechte de belangen van zijn zoon niet zelfstandig en kenbaar gewogen. Verder betoogt eiser dat de minister had moeten beoordelen of hem een verblijfsrecht toekomt op grond van het arrest Chavez-Vilchez.2 Eiser stelt dat hij daardoor in een juridisch betere positie zou kunnen komen omdat dit verblijfsrecht niet afhankelijk wordt gesteld van de uitkomst van de procedure bij de kinderrechter over de omgangregeling.
Op de zitting heeft eiser betoogd dat sprake is van procesbelang, gelet op het voorwaardelijke karakter van de verleende verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft er ook op gewezen dat uit het bestreden besluit blijkt dat de minister vindt dat hij op dit moment onvoldoende invulling geeft aan het gezinsleven met zijn zoon. Volgens eiser was hij hierdoor ook genoodzaakt om beroep in te stellen: de minister zou anders in de toekomst aan hem kunnen tegenwerpen dat in rechte vaststaat dat de omgang met zijn zoon van 2 uur per week onvoldoende is om een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep en overweegt daartoe het volgende.
7.1.
Dat eiser niet meer voldoet aan het doel waarvoor hem destijds een verblijfsvergunning is verleend (‘verblijf als familie- of gezinslid bij [de vrouw] ’), is niet betwist. Er is geen sprake van een verblijfsgat nu aan eiser aansluitend aan de ingetrokken verblijfsvergunning een verblijfsvergunning is verleend, zij het onder een andere beperking. In beide gevallen gaat het om een (afhankelijk) verblijfsrecht dat eiser in staat stelt gezinsleven uit te oefenen: tot 9 maart 2023 met zijn voormalige partner [de vrouw] en met ingang van 9 maart 2023 met zijn zoon [minderjarige] . De verblijfsvergunning is aan eiser verleend voor de duur van vijf jaar: tot 9 maart 2028. Dat is de gebruikelijke duur voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM. Er is dus geen sprake van een verschil in rechtsgevolgen of ingangsdatum, waaraan eiser procesbelang zou kunnen ontlenen.3
7.2.
Dat de verblijfsvergunning van eiser bij de vaststelling van de omgangsregeling opnieuw wordt beoordeeld (en dus ‘voorwaardelijk’ is), is ook geen omstandigheid waaraan hij procesbelang kan ontlenen. Ook indien aan eiser op grond van zijn gezins-/familieleven een verblijfsvergunning zou zijn verleend, kunnen gewijzigde omstandigheden immers een reden vormen om het recht op verblijf opnieuw te beoordelen. Dat in het primaire besluit is overwogen: ‘weliswaar geeft u op dit moment geen of onvoldoende invulling aan het familie- of gezinsleven met uw zoon’, betekent niet dat de beoordeling op een later moment hetzelfde zal uitpakken. Dat blijkt ook uit het bestreden besluit, waarin is opgemerkt dat wanneer de rechter heeft beslist over de omgang, opnieuw zal worden beoordeeld of verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM moet worden toegestaan ‘zodat alle relevante belangen en feiten in overweging kunnen worden genomen’. Verder heeft de minister op de zitting bevestigd dat eiser gedurende de herbeoordeling rechtmatig verblijf zal hebben, en in het geval van een afwijzend besluit ook gedurende de beroepstermijn. Het proces van de herbeoordeling zal dus ook geen nadelige gevolgen hebben voor de rechtspositie van eiser.
1. Arresten van 13 juni 1979, ECLI:NL:XX:1979:AC3090, punt 31, 15 mei 1986,
ECLI:EU:C:1986:206, punt 72 en 23 mei 1989, 11373/85.
2 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3 Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1611.
7.3.
Het betoog van eiser dat hij procesbelang heeft omdat een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez hem in een betere rechtspositie zou kunnen brengen, treft ook geen doel. Zoals in r.o. 7.2. is overwogen, betekent de omstandigheid dat er bij de verleende verblijfsvergunning een herbeoordeling zal plaatsvinden bij de vaststelling van de omgangsregeling niet dat eiser procesbelang heeft. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez hem in een sterkere rechtspositie zou brengen dan een verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

8. Nu eiser met deze procedure niet in een gunstigere situatie kan komen, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft. Het beroep is daarom niet- ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijk beoordeling. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.