ECLI:NL:RBDHA:2025:6665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL25.16124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 6 april 2025 een maatregel van bewaring opgelegd aan de eiser op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 15 april 2025, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld. De minister had zware gronden aangevoerd, waaronder dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser betwistte deze gronden, maar de rechtbank oordeelde dat de minister deze terecht had tegengeworpen. De rechtbank concludeerde dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

Eiser voerde ook aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gemotiveerd had dat dit niet mogelijk was. Daarnaast betoogde eiser dat de minister onvoldoende voortvarend werkte aan zijn uitzetting, maar ook dit werd door de rechtbank verworpen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16124

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. W.R.S. Ramhit),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De minister heeft de lichte grond 4a op de zitting laten vallen.
1.2.
Eiser betwist alle overgebleven gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat hij dit niet kan aantonen omdat hij zijn documenten niet tot zijn beschikking heeft. Vanuit de bewaring is het moeilijk om aan zijn documenten te komen. Met betrekking tot de zware grond 3b voert eiser aan dat hij niet wist dat hij zich moest melden omdat hij niet de intentie had om in Nederland te blijven. Ten aanzien van de zware grond 3d voert eiser aan dat hij onmiddellijk de gegevens heeft verstrekt waar hij in redelijkheid over kon beschikken. Dat hij geen documenten heeft die zijn identiteit kunnen onderbouwen, betekent niet dat hij niet meewerkt. Tot slot voert eiser ten aanzien van de lichte gronden 4c en 4d aan dat hij in staat is voor zichzelf te zorgen en nooit problemen heeft veroorzaakt, hetgeen blijkt uit zijn vrijwel blanco strafblad. Het netwerk van eiser kan helpen met het regelen van een verblijfplaats en het voorzien in middelen van bestaan.
1.3.
Wat eiser aanvoert geeft geen aanleiding om de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de zware grond 3a terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Zoals de minister terecht heeft gesteld, is niet gebleken dat eiser Nederland op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser beschikt niet over een identiteitsdocument om Nederland in te reizen en kan ook niet aantonen dat hij deze wel heeft gehad. Hieraan wordt terecht de conclusie verbonden dat eiser niet op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Verder heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank de zware grond 3b terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. De minister heeft terecht ter motivering neergelegd dat eiser zijn aanwezigheid in Nederland niet heeft gemeld bij de korpschef. Daarmee heeft eiser niet voldaan aan de voor hem geldende verplichting zoals beschreven in artikel 4.39 van het Vb 2000, waarmee eiser heeft laten zien dat hij zich aan het toezicht onttrekt. Dat eiser niet wist dat hij zich moest melden, doet niets af aan de feitelijke juistheid van deze grond.
1.4.
Omdat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn, zijn deze gronden voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring. [1] De rechtbank zal daarom verder niet ingaan op wat eiser over de overige gronden heeft aangevoerd. Uit de gronden volgt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
2. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling omdat hij volledig meewerkt en zich beschikbaar houdt. Eiser voert daarnaast aan dat zijn medische problemen ervoor zorgen dat hij geen nieuwe bewaring zal riskeren. Bovendien heeft eiser een netwerk in Nederland dat hem kan helpen met zijn terugkeer naar Marokko.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. In de maatregel van bewaring verwijst de minister in eerste instantie terecht naar de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. Daarbij neemt de minister terecht mee dat eiser eerder heeft verklaard niet terug te willen naar Marokko. Wat betreft de medische problemen van eiser wijst de minister er terecht op dat de medische zorg gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. [2] Indien eiser meent dat de medische zorg in het detentiecentrum voor hem niet voldoende is, dan zal hij dat nader moeten onderbouwen. Dat heeft eiser niet gedaan. Daarnaast wijst de minister ter zitting terecht op het feit dat eiser al jaren illegaal in Europa verblijft en nooit eerder actie heeft ondernomen om terug te keren naar Marokko. Dit maakt het niet aannemelijk dat eiser met een lichter middel wel zal terugkeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Handelt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting omdat uit het dossier niet blijkt welke uitzettingshandelingen zijn verricht.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op de zitting toegelicht dat op 9 april 2025 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden, hetgeen door eiser niet wordt betwist. Daarnaast is op 9 april 2025 een laissez-passer (lp)- aanvraag verzonden die op 11 april 2025 is doorgezet naar het Marokkaanse consulaat. Gelet op het vorenstaande handelt de minister voldoende voortvarend aan eisers uitzetting. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:16.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.