In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor zijn ouders en gezinshereniging voor zijn broer en zussen. De aanvraag is op 1 november 2023 ingediend, en verweerder, de minister van Asiel en Migratie, had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn echter verlengd met drie maanden, waardoor de deadline op 30 april 2024 viel. Eiser heeft verweerder op 28 mei 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft op 7 november 2024 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien verweerder besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank heeft ook een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen moet betalen, en heeft verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 453,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de keuze van verweerder voor het 'first-in first-out' principe niet kan leiden tot aanhouding van de behandeling van het beroep, en dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming niet mag worden opgeofferd aan snelheid. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken ter ondersteuning van haar beslissing.