ECLI:NL:RBDHA:2025:6560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
NL24.36403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing visumaanvraag kort verblijf en niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft eiser, een Marokkaanse nationaliteit, op 17 september 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De aanvraag was op 10 oktober 2024 afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eiser onvoldoende sociale en economische binding met Marokko had aangetoond. Eiser heeft op 4 november 2024 zijn beroep gehandhaafd en zich ook gericht tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft de zaak op 3 april 2025 behandeld.

Eiser heeft aangevoerd dat de sociale en economische binding in samenhang beoordeeld moet worden. Hij woont zijn hele leven in Marokko en heeft familieleden daar, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende heeft aangetoond dat hij zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen heeft die zijn terugkeer naar Marokko waarborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen eigen gezin heeft en bij zijn moeder woont, wat de sociale binding verzwakt. Ook zijn economische binding is onvoldoende aangetoond, omdat de overgelegde bankafschriften en een landbouwcertificaat niet aantonen dat hij over een substantieel inkomen beschikt.

De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om Nederland te verlaten voor het verstrijken van het visum. Eiser heeft geen recht op een hoorplicht in bezwaar, omdat zijn bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit en ongegrond voor zover het gericht is tegen het bestreden besluit. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907 en moet het griffierecht van € 187 vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36403

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Eiser heeft op 17 september 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van een visum voor kort verblijf.
Bij besluit van 10 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 4 november 2024 medegedeeld dat het beroep wordt gehandhaafd en zich ook richt tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1998 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 10 augustus 2023 een aanvraag ingediend om afgifte van een visum voor kort verblijf om op bezoek te gaan bij [naam 1], referent en oom van eiser, en [naam 2], de echtgenote van referent.
2. Bij besluit van 13 september 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en omdat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om vóór het verstrijken van het visum Nederland weer te verlaten. [1] Eiser heeft namelijk niet aangetoond dat er een voldoende sociale en/of economische binding is met het land van herkomst.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder acht het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf voldoende aangetoond. Eiser heeft echter de sociale en economische binding met het land van herkomst onvoldoende aangetoond. Hij heeft geen eigen gezin in het land van herkomst en hij woont in bij zijn moeder. Dat hij ook een zus heeft die nog in Marokko verblijft is onvoldoende om sociale binding aan te nemen. Verder is niet gebleken dat hij in Marokko zorgtaken heeft voor familieleden. Gelet hierop is niet gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen waardoor tijdige terugkeer gewaarborgd is. Verder heeft eiser wel bankafschriften en een landbouwcertificaat overgelegd, maar hieruit blijkt niet dat hij over regelmatig en substantieel inkomen beschikt. De herkomst van de stortingen op zijn bankrekening is niet inzichtelijk gemaakt en er is niet toegelicht wat zijn werkzaamheden als agrariër inhouden. Aldus is er onvoldoende aangetoond dat sprake is van reële bedrijfsactiviteiten. De economische binding met Marokko is dan ook onvoldoende aangetoond.
4. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit en voert het volgende aan. De sociale en economische binding moet in samenhang worden beoordeeld. Eiser woont al zijn hele leven in Marokko. Het bestreden besluit stelt ten onrechte dat hij geen sociale binding heeft, doordat hij ongehuwd is en geen kinderen heeft. Hij heeft in de vragenlijst juist toegelicht welke familieleden in Marokko verblijven. Verder heeft hij informatie gegeven over zijn economische binding. Uit de bankafschriften blijkt dat eiser voldoende middelen van bestaan heeft om de terugkeer te waarborgen. Het had op de weg van verweerder gelegen om eiser te horen, indien er nog onduidelijkheden zijn over de stortingen op de bankrekening, de werkzaamheden of de sociale binding. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte afgezien van horen in bezwaar. Hierbij verwijst eiser naar de jurisprudentie van de Afdeling [2] en een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 juni 2024. [3] Het bezwaar is ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Daarom heeft verweerder ook ten onrechte vastgesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsommen verbeurt voor het niet tijdig beslissen op zijn bewaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
5. Uit artikel 32, eerste lid, aanhef onder b, van de Visumcode blijkt dat de minister verplicht is een visum te weigeren als er redelijke twijfel bestaat of de vreemdeling wel echt van plan is het grondgebied te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Uit de zaak Koushkaki tegen Duitsland blijkt dat de minister hier een ruime beoordelingsruimte heeft. De sociale en/of economische binding van de vreemdeling met het land van herkomst speelt hierbij een rol. Door de ruime beoordelingsruimte mag de rechtbank het oordeel alleen terughoudend toetsen. [4] Uit artikel 32, tweede lid, van de Visumcode volgt dat de afwijzende beslissing en de redenen voor de afwijzing van de visumaanvraag kenbaar worden gemaakt door middel van het standaardformulier van bijlage VI bij de Visumcode.
Sociale en economische binding.
6. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat niet is gebleken van een zodanige sociale binding met Marokko dat tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. Niet is gebleken dat eiser in Marokko zwaarwegende sociale of maatschappelijke verplichtingen heeft. Eiser heeft weliswaar familieleden in Marokko, namelijk zijn moeder en zijn zus, maar niet is gebleken dat hij enige zorgtaken heeft voor hen. Verweerder heeft hierbij ook mogen betrekken dat eiser alleenstaand is, geen kinderen heeft en in Marokko bij zijn moeder inwoont.
7. Verweerder heeft daarnaast kunnen overwegen dat niet is gebleken van een voldoende sterke economische binding met Marokko. De overgelegde bankafschriften en het landbouwcertificaat is hiervoor onvoldoende. Eiser heeft niet aangetoond dat de stortingen daadwerkelijk afkomstig zijn van de inkomsten uit zijn werk als agrariër. Bovendien heeft hij onvoldoende toegelicht wat zijn werkzaamheden inhouden. Voorts staat in de door of namens eiser ingevulde vragenlijst dat eiser met stortingen vanuit Nederland financieel wordt onderhouden. Hieruit blijkt dan ook niet dat hij op structurele en regelmatige basis voldoende inkomen ontvangt uit zijn werkzaamheden.
8. Vanwege de onvoldoende gebleken sociale en economische binding met Marokko heeft verweerder kunnen concluderen dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Hoorplicht
9. De Afdeling heeft in een uitspraak van 6 juli 2022 [5] uitgelegd wanneer mag worden afgezien van horen in bezwaar omdat een bezwaar kennelijk ongegrond is. Volgens de Afdeling moet dan op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk zijn dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Daarbij wijst de Afdeling erop dat volgens de wetgever het horen een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure en dat de gronden waarop van horen kan worden afgezien terughoudend moeten worden toegepast.
10. Verweerder heeft in het geval van eiser kunnen afzien van het horen in bezwaar. In wat eiser in het bezwaarschrift heeft aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eiser nader te horen over de sociale en economische binding met het land van herkomst. Het is allereerst aan eiser om sociale en economische binding toe te lichten. De vragenlijst en de overgelegde documenten geven onvoldoende inzicht in eisers banden met Marokko. Hieruit heeft verweerder kunnen concluderen dat het bezwaar evident ongegrond is.
Beroep niet tijdig
11. Bij het bestreden besluit heeft verweerder alsnog op het bezwaar van eiser beslist. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een beoordeling van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
12. Nu is vastgesteld dat verweerder het bezwaar van eiser terecht heeft afgedaan als kennelijk ongegrond, hoefde verweerder geen dwangsom te betalen voor het overschrijden van de beslistermijn. [6]
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit.
14. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar. Omdat eiser wel terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaar zal verweerder in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 907 (1 punt voor het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907 per punt en een wegingsfactor 0,5). De wegingsfactor 0,5 is van toepassing, omdat terecht beroep is ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van €187 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
  • verklaart het beroep ongegrond, voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907 (negenhonderdenzeven euro);
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187 (honderdzevenentachtig euro) aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 16 april 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 32 van de Verordening (EU) nr. 810/2009 (Visumcode).
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862.
6.Op grond van artikel 4:17, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.